Dutch Flashcards
1
Q
Anatomisch
A
Lichamelijk
2
Q
Auditie
A
Proefoptreden
3
Q
Beamen
A
Bevestigen
4
Q
Descriptief
A
Beschrijvend
5
Q
Emphatie
A
Medeleven
6
Q
Erudiet
A
Geleerd
7
Q
Federaal
A
Landelijk
8
Q
Geen peil op te trekken
A
Onvoorspelbaar
9
Q
Impact
A
Invloed
10
Q
Initieel
A
Aanvankelijk
11
Q
Integraal
A
Volledig
12
Q
Monitoren
A
Controleren
13
Q
Nefast
A
Schadelijk
14
Q
Morbid
A
Akelig
15
Q
Onthullen
A
Bekendmaken
16
Q
Ontraden
A
Ontmoedigen
17
Q
Prescriptief
A
Voorschrijvend
18
Q
Referent
A
Verwijzer
19
Q
Sensibiliseren
A
Bewustmaken
20
Q
Taxatie
A
Schatting
21
Q
Onder de knie krijgen
A
Beheersen
22
Q
Taxonomisch
A
Classificerend
23
Q
Tolerant
A
verdraagzaam