Duits Toets 1 Flashcards
1
Q
Zwar
A
Weliswaar
2
Q
Sondern
A
Maar
3
Q
Im gegensatz zu
A
In tegenstelling tot
4
Q
Falls
A
Als indien
5
Q
Die entfernung
A
De afstand
6
Q
Die fluggesellschaft
A
De luchtvaartmaatschappij
7
Q
Die strecke
A
Het traject
8
Q
Beschleuningen
A
Versnellen, optrekken
9
Q
Weliswaar
A
Zwar
10
Q
Maar
A
Sondern
11
Q
In tegenstelling tot
A
Im gegensatz zu
12
Q
Als, indien
A
Falls
13
Q
De afstand
A
Die entfernung
14
Q
De luchtvaartmaatschappij
A
Die fluggesellschaft
15
Q
Het traject
A
Die strecke
16
Q
Beschleuningen
A
Versnellen, optrekken
17
Q
Auftreten
A
Optreden
18
Q
Optreden
A
Auftreten
19
Q
Ausgehen
A
Uitgaan
20
Q
Uitgaan
A
Ausgehen
21
Q
1 keer, 2 keer
A
Einmall, zweimall
22
Q
Die flöte
A
De fluit
23
Q
De fluit
A
Die flöte
24
Q
Froh
A
Blij
25
Q
Blij
A
Froh
26
Q
Die Geige
A
De viool
27
Q
De viool
A
Die geige
28
Q
Gezzelig
A
Gemütluch
