Duits- Redemittel D Flashcards

1
Q

Goede reis en veel plezier

A

Gute reise und viel spass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

En dan met het schip naar rügen?

A

Und dann mit dem schiff nach rügen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik verheug me op de reis

A

Ich freue mich auf die reise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sollen wie mit dem zug fahren?

A

Sollen wie mit dem zug fahren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tot wanneer mijn ouders weer thuis zijn.

A

Bis meine eltern wieder zou hause sind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar rijden jullie in de vakantie heen?

A

Wo Fahrt ihr den ferien hin?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nee, wij rijden met de auto

A

Nein, wie fahren mit dem auto.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afgesproken. Wij hebben een hotel met ontbijt.

A

Stimmt . Wie haben ein hotel mit frühstück.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer zijn wij bij oma?

A

Wann sind wie bei oma?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is mijn sleutel?

A

Wo ist mijn schlüssel?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wij rijden met de fiets naar stahlbrode.

A

Wie fahren mit dem fahrrad nach stahlbrode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eigenlijk niet.

A

Eigenlich nicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wij moeten voor 12 uur daar zijn.

A

Wie sollen vor 12 uhr da sein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Goed, ik neem het.

A

Gut, ich nehme es.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De sleutel van mijn scooter. Ik heb al 2 keer het hele huis doorzocht.

A

Den schlüssel von meinem scooter. Ich habe schon Zweimal das ganze haus durchucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hij moet toch ergens zijn.

A

Er sind schon irgendwo sein.

19
Q

Kan ik bij jou slapen?

A

Kann ich bei euch schlafen?

19
Q

Taxi alstublieft!

A

Kan ik bij jou slapen?

20
Q

Tot wanneer wil je dan blijven?

A

Bis wann wist du denn bleiben?

22
Q

Ik moet naar een geldautomaat in de stressemannstrasse en terug, alstublieft.

A

Ich muss zum geldautomaten in der stresemannstrasse und zurück, bitte

23
Q

Geen probleem. In een kwartier zijn wij er.

A

Kein problem . In einer viertelstunde sind wir wieder hier.

24
Q

Heeft u nog een kamer vrij?

A

Haben sie noch ein zimmer frei?

25
Q

Meent u dat? Elke kamer is goed.

A

Wie meinen sie das? Jedes zimmer ist mir recht.

26
Q

Nou ja, ik heb nog één kamer vrij, maar zonder bad en douche.

A

Na ja, ich habe noch ein zimmer frei, Aber ohne bad und ohne dusche.

27
Q

Geen probleem, wat kost die kamer ?

A

Kein problem, was kostet dieses zimmer?

28
Q

50 euro per nacht

A

50 euro pro nacht.

29
Q

Welke sleutel zoek je?

A

Welchen schlüssel suchst du?

29
Q

Die zijn toch voor het eerst naar Italië gereden?

A

Die sind doch erst heute nach Italië gefahren?

29
Q

Goede dag, waar wilt u heen?

A

Gutten tag. Wo wollige zie hin?

30
Q

Voor hoe lang?

A

Für wie lange?