Duits Kapital 2 Flashcards
1
Q
Bekommen
A
Krijgen
2
Q
Brauchen
A
Nodig hebben
3
Q
Heute
A
Vandaag
4
Q
Keine ahnung
A
Geen (flauw) idee
5
Q
Nur
A
Maar, slechts
6
Q
Reichen
A
Genoeg zijn
7
Q
Die schulsachen
A
De schoolspullen
8
Q
Sogar
A
Zelfs
9
Q
Das taschengeld
A
Het zakgeld
10
Q
Die woche
A
De week
11
Q
Das Angebot
A
De aanbieding
12
Q
Das Angebot
A
De aanbieding
13
Q
Fast
A
Bijna
14
Q
Gefallen
A
Bevallen
15
Q
Das geschäft
A
De winkel