duits ED Flashcards
1
Q
aber,doch
A
echter,maar
2
Q
ablehnen-ablehnung
A
afwijzen,afkeuren-afkeuring
3
Q
ablenken
A
afleiden
4
Q
absicht
A
bedoeling
5
Q
ahnen
A
vermoeden
6
Q
ahnlich
A
soortgelijk, vergelijkbaar
7
Q
allerdings
A
echter
8
Q
allmählich
A
langzamerhand
9
Q
alltag
A
dagelijkse gang van zaken
10
Q
als
A
toen
11
Q
also
A
dus
12
Q
alter
A
leeftijd
13
Q
anforderung
A
eisen
14
Q
angaben
A
gegevens
15
Q
anlage
A
installatie
16
Q
anlass
A
aanleiding
17
Q
anregung
A
inspiratie
18
Q
ansonsten
A
voor het overige
19
Q
anstrengen sich- anstrengung
A
zich inspannen-inspanning
20
Q
anwendung
A
toepassing
21
Q
Ära
A
tijdperk
22
Q
art
A
soort
23
Q
aufbruch
A
opkomst,vertrek
24
Q
aufgrund
A
op grond van
25
aufwand
moeite
26
ausbildung
opleiding
27
ausgleich
compensatie
28
auslösen
veroorzaken, uitlokken in werking zetten
29
Ausmaß
omvang
30
außenseiter
buitenstaander
31
außerdem
boevendien
32
Äußere
uiterlijk
33
außerhalb
buiten
34
Äußerung
uitlating
35
aussetzen an
aanmerken op
36
ausstattung
inrichting
37
auswahl
keuze
38
auswandern
emigreren
39
auswerten(auswertung)
analyseren(evaluatie)
40
auszeichnen
onderscheiden
41
bald-eher-am ehesten
gauw- eerder- het eerste
42
beanspruchen(anspruch)
aanspraak maken op (claimen,opeisen)
43
bedarf
behoefte
44
bedingung-(un)bedingt
voorwaarde- (on)voorwaardelijk
45
bedürfnis(bedürfen)
behoefte(nodig hebben)
46
befürchten
vrezen
47
befürworten
bepleiten
48
begegnen
ontmoeten
49
begründen-begründung
beredeneren, motiveren-motivatie
50
behaupten- behauptung
beweren-bewering
51
bekommen
krijgen
52
beleg(belegen)
bewijs(bewijsen)
53
beliebig
willekeurig
54
bemängeln
bekritiseren
55
beobachten
gadeslaan
56
berater
adviseur
57
bereich
gebied
58
bereits
al, reeds
59
berücksichtigen
rekening houden met(consideratie)
60
beschäftige
werknemer
61
beschleunigung
versnelling
62
beschränkung
beperking
63
beschwerde
klacht
64
besta;tigung besta;tigen
bevestiging, bevestigen
65
bestimmen
bepalen
66
beteilgung
deelname
67
betonung(betonen)
nadruk (benadrukken)
68
betreiber(betreiben)
industriele exploitant
69
bevor, ehe
voordat
70
bewarhren vor
behoeden voor
71
beziehen
betrekken
72
bezirk
district
73
bezüglich
met betrekking tot
74
bilden-bildung
vormen, vorming
75
bislang
tot nu toe
76
brauchen
nodig hebben
77
da
omdat
78
da(weil)
omdat
79
damalig
toenmalig
80
damit
opdat, zodat
81
darstellen
voorstellen,beschrijven
82
dasein
bestaan
83
daten
data,gegevens
84
defizit
handelstekort
85
dem x Absatz/den zeilen x-y nach
volgens de xde alinea/regels x-y
86
denn
want
87
derart
dermate
88
derzeit
op het ogenblik
89
deshalb, deswegen, darum, eher
daarom
90
dort
daar
91
droge
de drug
92
drohen-drohung
dreigen-dreiging
93
durchaus
binnenkort
94
eingeständnis
betekenis
95
eingleidern
inpassen in
96
Einräumung einräumen
Toegeving, tegemoetkoming toegeven
97
Einstellen
In dienst nemen, beëindigen
98
Einwand
Bezwaar
99
Einzigartig
Uniek
100
Ekel
Afkeer
101
Empfehlung
Aanbeveling
102
Empfindlich
Gevoelig
103
Eng (er)
Nauw, krap
104
Engagiert
Betrokken
105
Entfernen = Entfernung
Verwijderen afstand
106
Enthalten (es enthält )
Bevatten inhouden
107
Entnehmen lassen sich
Opmaken uit
108
Entscheiden Entscheidung
Beslissen beslissing
109
Entsorgen
Zich ontdoen van
110
Entsprechen entspricht
Overeenkomen (overeenkomstig)
111
Entweder ... oder
Of ...of
112
Entwurf
Onderwerp
113
Ereignis
Gebeurtenis
114
Erfolg = erfolgreich
Succes = succesvol
115
Ergänzen, Ergänzung
Aanvullen, toevoegen
116
Ergebnis (sich ergeben)
Resultaat (zich resulteren)
117
Erheblich
Aanzienlijk
118
Erkenntnisse
Inzicht
119
Erlauben
Toestaan
120
Erläuterung
Verklaring, toegeving
121
Erlebnis
Belevenis
122
Erledigen
Afhandelen
123
Erlöser
Verlosser
124
Ermittelten
Onderzoeken
125
Ernährung ernähren
De voeding voeden
126
Erreger
Verwekker (van ziektes)
127
Erschweren
Bemoeilijken
128
Ersetzen = Ersatz
Vervangen =vervanging
129
Erstaunen =erstaunlich
Verbazen = verbazingwekkend
130
Erstellen
Opstellen
131
Ertrag
Opbrengst
132
Erweisen als (sich) (erwies)
Blijken te zijn
133
Erwerben
Kopen
134
Erzeugen
Opwekken
135
Erziehung
Opvoeding
136
Etablieren (sich)
Een vaste plaats veroveren
137
Durchaus
Volstrekt
138
Fähig
In staat om te
139
Fähigkeit
Bekwaamheid
140
Fall
Geval
141
Färbung
Kleuring
142
Fazit
Conclusie
143
Fehleinschätzung
Taxatiefout
144
Fehlen
Ontbreken
145
Folge(rung), Schlussfolgerung
Gevolg(trekking) conclusie
146
Folgerichtig
Consequent
147
Folgerung
Conclusie
148
Folglich
Dientengevolge
149
Fördern (Förderung)
Ondersteunen, subsidiëren
150
Fordern (Forderung)
Eisen, overbelast
151
Forschung = forscher forschen
Onderzoek = onderzoekers onderzoeken
152
Fortschritt
Vooruitgang
153
First
Termijn
154
Führend
Leidend
155
Furcht = furchtbar
Vrees = vreselijk
156
Gebühr
Tarief
157
Geeignet
Geschikt
158
Gegensatz
Tegenstelling
159
Gegenwart
Heden
160
Gegner
Tegenstander
161
Gehirn
Hersenen
162
Gehören
Behoren (toe) (aan)
163
Gelegentlich
Af en toe
164
Gelingen
Lukken
165
Genua
Precies
166
Genehmigung
Vergunning
167
Generell
Over het algemeen
168
Geringfügig
Gering
169
Geschäftsführer
Bedrijfsleider
170
Geschäftswelt
Zakenwereld
171
Geschickt
Slim , doordacht
172
Geschwindigkeit
Snelheid
173
Gesellschaft
Maatschappij
174
Gesetz
Wet
175
Gestalter (gestalten)
Vormgever (vormgeven)
176
Gewähren
Toestaan
177
Gewährleisten
Waarborgen, garanderen
178
Gewalt
Geweld
179
Gipfel
Top
180
Grausam
Wreed
181
Grund
Reden, verklaring
182
Gründen (Begründer)
Stichten (oprichter)
183
Grundlage
Basis
184
Grundlegend
Fundamenteel
185
Grundsätzlich
Principieel
186
Grundungsgeschichte
Oprichtingsgescheidenis
187
Gutachten
Rapport
188
Haft
Gevanimgstraf
189
Halt
Nu eenmaal
190
Heißen
Betekenen
191
Heiter
Helder
192
Hemmen
Afremmen
193
Herausforderung
Uitdaging
194
Herausstellen (sich)
Blijken
195
Herleiten
Afleiden
196
Herkömmlich
Conventioneel
197
Herrühren
Afkomstig zijn
198
Herstellen= Herstellung
Produceren= productie
199
Hervorragend
Uitstekend
200
Hingegen
Daarentegen
201
Hinterher
Achteraf
202
Hinweis
Aanwijzing
203
Hinzu
Erbij
204
Ignorieren
Negeren
205
Im Nachhinein
Achteraf
206
Im vorfiel
Voorafgaand
207
Immobilien
Onroerende goederen
208
Im Anspruch nehmen
Aanspraak maken op
209
Inbegriff
Essentie
210
Indem
Door te
211
Indes
Intussen
212
Innere
Binnenste
213
Instanz
Instantie
214
Inwiefern
In hoeverre
215
Irgend wer/ein/jemand
Iemand
216
Irgendwie/wo/wann/etwas
Op een of andere manier/ergens/ooit/iets
217
Ireen sich = Irrtum
Zich vergissen vergissing
218
Jahrhundertwende
Eeuwwisseling
219
Je
Ooit
220
Je... desto
Hoe...hoe
221
Kaum
Nauwelijks
222
Keim
Kiem
223
Klappen
Lukken
224
Klar
Helder, duidelijk
225
Klären (Klärung)
Ophelderen
226
Knapp
Schaars, krap
227
Kommune
Gemeente
228
Konsens
Overeenstemming
229
Körper
Lichaam
230
Kümmern um (sich)
Zich bekommeren om
231
Kündigen
Ontslaan
232
Kursieren
In omloop zijn
233
Lage
Toestand, situatie
234
Lager
Magazijn kamp
235
Langfristig (kurzfristig)
Op lange termijn(op korte termijn)
236
Lediglich
Slechts
237
Leer (leeren)
Leeg (leegmaken)
238
Leidenschaft p
Passie hartstocht
239
Leisten =Leistung
Presteren =prestatie
240
Leisten sich
Zich veroorloven
241
Lenken
Sturen, richten
242
Letztlich
Uiteindelijk
243
Locker
Losjes
244
Löschen
Verwijderen
245
Lösen (Lösung)
Oplossen(oplossing)
246
Loswerden
Kwijtraken
247
Mangel
Tekort
248
Marktlücke
Gat in de markt
249
Maßnahme
Maatregel
250
Menge
Hoeveelheid
251
Merken sich
Onthouden
252
Mieten= miete v
Huren = huur
253
Mischen
Mengen
254
Mittlerweile
Ondertussen
255
Mobben
Pesten
256
Mühelos
Moeiteloos
257
Nachnamen (Nachahmung )
Nabootsen, imiteren
258
Nachahmung
Nabootsing, imitatie
259
Nachdem
Nadat
260
Nachempfinden
Navoelen
261
Nachfrage
Vraag
262
Nachhaltig (keit)
Duurzaam(heid)
263
Nachhilfe
Bijles, hulp
264
Nachwuchs
Komende generatie
265
Naheliegend
Voor de hand liggend
266
Nähren = Nahrung
Voeden = voeding
267
Nebenbei
Daarnaast
268
Nennen= nannte =gennant
Noemen=noemde=genoemd
269
Nerv
Zenuw
270
Nett
Aardig
271
Neulich
Onlangs
272
Nicht...sondern
Niet ....maar
273
Nicht nur...sondern auch
Niet alleen..maar ook
274
Niedrig
Laag
275
Nutzen
Nut
276
Nutzen of nützen
Nuttig zijn =gebruiken
277
Nutzer
Gebruiker
278
Obwohl
Hoewel
279
Öffentlich
Openbaar
280
Öffnen
Openen
281
Pauschal
Alles bij elkaar
281
Pauschal
Alles bij elkaar
282
Pflegen
Verzorgen
283
Pflege
Verzorging
284
Prägen
Vormen
285
Proband
Testperson
286
Prüfen
Toetsen
287
Qualvoll
Pijnlijk
288
Quelle
Bron
289
Quittung
Kwitantie
290
Quote
Percentage
291
Rächen
Wreken
292
Rahmen (im..)
Kader (in het kader van )
293
Rar
Schaars
294
Rasant
Pijlsnel
295
Rate
Termijn
296
Rausch
Roes
297
Reichen aus
Toereikend zijn, voldoende zijn
298
Reizen (Reiz)
Prikkelen (prikkel)
299
Relativierung=relativ
Relativering =betrekkelijk
300
Rente
Pensioen
301
Revier
District
302
Reisig
Reusachtig
303
Ringen mit
Worstelen met
304
Rohdaten
Ruwe /onbewerkte gegevens
305
Rückfall
Terugval
306
Ruf
Reputatie
307
Sagenhaft
Legendarisch
308
Schaffen=schaffte=geschafft
Redden halen
309
Schaffen=schuf=geschaffen
Voor elkaar krijgen, scheppen
310
Schatten
Schaduw
311
Schätzen
Waarderen
312
Scheitern
Mislukken
313
Schicht
Laag
314
Schlagartig
Plosteling
315
Schlicht
Sober
316
Schließlich
Ten slotje
317
Schlimm
Erg, ernstig
318
Schon
Al
319
Schön
Mooi
320
Schöpfen
Scheppen, Putten
321
Schwelle
Drempel
322
Schwellenland
Economisch opkomend land
323
Sehnen(sich...nach)
Sterk verlangen naar
324
Selbstbestimmung
Zelfbeschikking
325
Selbstverständlich
Vanzelfsprekend
326
Seuche
Epidemie
327
Sicherheitsfrage
Veiligheidsvraagstuk
328
Sogar
Zelfs
329
Sollten
Zouden moeten
330
Sonder (Preis)
Speciale prijs
331
Sonderbar
Raar, uitzonderlijk
332
Sondern
Maar
333
Sonst
Anders, voor de rest
334
Sowohl ... als auch
Zowel.. als ook
335
Spaltung
Splitsing
336
Spät(er)
Laat (later)
337
Speichern
Opslaan
338
Spenden =Spende
Doneren, schenken
339
Staatsanwalt
Officier van justitie
340
Ständig
Voortdurend
341
Stattdessen
In plaats daarvan
342
Steigerung
Versterking
343
Steuer
Belasting
344
Stimmen
Kloppen
345
Stipendium
Beurs
346
Strapazieren
Zwaar beslasten
347
Strecke
Traject
348
Subvention
Subsidie
349
Tarifvertrag
Collectieve arbeids overeenkomst
350
Tätig sein
Werkzaam zijn in
351
Tatsache (tatsächlich)
Feit(daadwerkelijk)
352
Tauglich
Geschikt
353
Tauschen
Ruilen
354
Täuschen
Misleiden
355
Täuschen sich
Vergissen
356
Teil
Deel
357
Teuer
Duur
358
Tief
Diep
359
Trauen (sich)
Durven
360
Trennen =Trennung s
Scheiden =scheiding
361
Trotzdem, dennoch
Desondanks
362
Trotzig
Koppig
363
Tugend
Deugd
364
Überdurchschnittlich
Bovengemiddeld
365
Überflüssig
Overbodig
366
Überfordert
Overvraagd
367
Überlegung
Overweging
368
Überschreiden
Overschrijden
369
Üblich (erweise)
Normaal (gesproken)
370
Umfeld
Omgeving
371
Umwelt
Milieu
372
Umweltverträglich
Milieu niet belastend
373
Unbedingt
Zonder meer
374
Und zwar
En wel
375
Unfassbar
Onbegrijpelijk
376
Unmittelbar
Direct
377
Unterhalt
Levensonderhoud
378
Unzulässig
Ontoelaatbaar
379
Üppig
Overvloedig
380
Veranlassen
Ervoor zorgen
381
Veranstalten (Veranstalter)
Organiseren(organisator)
382
Verbraucher
Consument
383
Verbrechen
Misdrijf
384
Vereinbarung
Overeenkomst
385
Verfahren
Procedé, werkwijze
386
Verfehlen, verpassen
Missen (de trein)
387
Verfügen = Verfügung
Beschikken = beschikking
388
Verführen
Verleiden
389
Verhalten (sich) das verhalt
Zich gedragen, gedrag
389
Verhalten (sich) das verhalt
Zich gedragen, gedrag
390
Verhältnisse
Omstandigheden
391
Verlagern
Verplaatsen
392
Verlassen (sich auf)
Vertrouwen op
393
Verleger
Uitgever
394
Verletzen =Verletzung
Overtreden= overtreding
395
Verlust
Verlies
396
Vermittlung (vermittelten)
Bemiddeling (overdragen)
397
Vernachlässigen
Verwaarlozen
398
Veröffentlichen
Publiceren
399
Verpassen
Missen
400
Verringern
Verminderen
401
Verrückt
Gek
402
Versetzung
Overplaatsing
403
Verseuchen
Besmetten
404
Versprechen (versprechen)
Belofte (beloven)
405
Verständigen (sich)
Zich verstaanbaar maken
405
Verständigen (sich)
Zich verstaanbaar maken
406
Verständnislos
Zonder begrip
407
Verstehen
Begrijpen
408
Versteuern
Bij de belasting opgeven
409
Versuchen =Versuch
Proberen= poging
410
Versuchung
Verleiden
411
Vertreten
Vervangen , opkomen voor
412
Verzerren
Vertekenen
413
Verzichten auf
Afzien van
414
Vielfalt
Diversiteit
415
Viertel
Wijk
416
Von
Van
417
Von vornherein
Vanaf het begin
417
Von vornherein
Vanaf het begin
418
Voraussage (voraussagen)
Prognose (voorspellen)
419
Voraussetzung
Veronderstelling
420
Vorhaben
Plan
420
Vorhaben
Plan
421
Vorher
Ervoor
422
Vorsätzlich
Opzettelijk
423
Vorschlag
Voorstel
424
Vorwurf =vorwerfen
Verwijt = verwijten
425
Wachsen, das Wachstum
Groeien, groei
426
Wahlen
Verkiezingen
427
Wählen =Wahl
Kiezen, keuze
428
Während
Terwijl
429
Währung
Valuta
430
Wandel
Verandering
431
Zweck
(Be)doel(ing)
432
Zwar
Weliswaar
433
Zuversicht
Vertrouwen
434
Zuverlässig
Betrouwbaar
435
Zutreffen (es trifft zu)
Kloppen, van toepassing zij
436
Zuständig
Verantwoordlijk
437
Zusätzlich
Extra
438
Zunächst
Aanvankelijke
439
Zumutbar (zumuten)
Billijk (wat verlangd mag worden)
440
Zumal
Vooral
441
Zudem
Boevendien
442
Züchten
Fokken
443
Zögern (d)
Aarzelen(d)
444
Ziemlich
Tamelijk
445
Ziel (zielen)
Doel (richten)
446
Ziehen (zog gezogen)
Trekken
447
Zerstören
Verwoesten, vernielen
448
Zeigen
Tonen
449
Zählen (zahl) erzählen
Tellen (getal) vertellen
450
Zahlen
Betalen
451
Wirtschaftszweig
Economische sector
452
Wirksam
Werkzaam
453
Wie (vragend vzw)
Hoe
454
Wie
Zoals
455
Widmen (sich)
Zich Wijden aan
456
Widerspruch
Tegenspraak
457
Widersetzen sich
Zich verzetten
458
Widerlegen
Weerleggen
459
Wichtig
Belangrijk
460
Wettbewerb
Wedstrijd
461
Wert
Waarde
462
Werbung
Reclame
462
Werbung
Reclame
463
Wer (wessen wem wen)
Wie
464
Wenn
Als wanneer
465
Wende
Keerpunt
466
Weltall
Heelal
467
Welt
Wereld
468
Welle
Golf
469
Weiterhin
Nog steeds
470
Weiterführung
Voortzetting
471
Weit
Ver
472
Weil
Omdat
473
Weder...noch
Noch....noch
