Duits 11 Flashcards
1
Q
Der Name
A
De naam
2
Q
der Vorname
A
de voornaam
3
Q
der Nachname
A
de achternaam
4
Q
die Frau
A
mevrouw
5
Q
der Herr
A
meneer
6
Q
das Geschlecht
A
het geslacht
7
Q
geschieden
A
gescheiden
8
Q
alleinstehend
A
alleenstaand
9
Q
der Witwer
A
de weduwnaar
10
Q
die Witwe
A
de weduwe
11
Q
alt
A
oud
12
Q
das Alter
A
de leeftijd
13
Q
das Geburtsdatum
A
de geboortedatum
14
Q
wohnen
A
wonen
15
Q
die Adresse
A
het adres
16
Q
die Straße
A
de straat
17
Q
die Hausnummer
A
het huisnummer
18
Q
der Geburtsort
A
de geboorteplaats
19
Q
die Staatsangehörigkeit
A
de nationaliteit
20
Q
die Familie
A
de familie
21
Q
der/die Verwandte
A
het familielid
22
Q
der Vater
A
de vader
23
Q
die Mutter
A
de moeder
24
Q
die Eltern
A
de ouders
25
das Kind
het kind
26
erziehen
opvoeden
27
die Geschwister
de broers en/of zussen
28
der Bruder
de broer
29
die Schwester
de zus
30
die Großeltern
de grootouders
31
der Großvater
de grootvader
32
die Großmutter
de grootmoeder
33
die Oma
de oma
34
der Opa
de opa
35
der Enkel/das Enkelkind
het kleinkind
36
die Tante
de tante
37
der Onkel
de oom
38
der Cousin
de neef
39
die Cousine
de nicht
40
der Neffe
de neef
41
die Nichte
de nicht
42
der Schwiegersohn
De schoonzoon
43
die Schwiegereltern
de schoonouders
44
die Schwiegertochter
de schoondochter
45
heiraten
trouwen
46
die Hochzeit
de bruiloft
47
das Ehepaar
het echtpaar
48
der Ehemann
de echtgenoot
49
die Ehefrau
de echtgenote
50
gelb
geel
51
rot
rood
52
rosa
roze
53
violett
paars
54
braun
bruin
55
blau
blauw
56
grün
groen
57
orange
oranje
58
schwarz
zwart
59
weiß
wit
60
grau
grijs
61
die Farbe
de kleur
62
hell
licht
63
dunkel
donker
64
die Form
de vorm
65
der Kreis
de cirkel
66
das Quadrat
het vierkant
67
eckig
hoekig
68
rund
rond
69
das Gold
het goud
