Drie Flashcards

1
Q

Uitgekeken

A

Looking forward to: ik ben uitgekeken op m’n vast routine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Herstellen: Ik behoefte aan meer hersteltijd en rust

A

Recover

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Trekken

A

Pull

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Duwen

A

Push

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tussendoortje: schoolkinderen eten vaak een tussendoortje

A

Snack

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pendelen: de mensen dendelen met de trein naar het werk

A

Commute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lesgeven: ze geeft les op de universiteit

A

Teach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dichtdoen: kun je dat raam alsteblieft dichtdoen?

A

Close

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aandoen: de man doet het lecht aan

A

Turn on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bijwonen: ik woon een vergadering bij

A

I attend a meeting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ketel: de ketel staat op het fornuis

A

The kettle is on the stove

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vangen: kikkers gebruiken hun ton om eten te vangen

A

Catch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voeren: geen duiven voeren

A

Feed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wiskunde: mijn favoriete vak op school is wiskunde

A

Math

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uitverkoop: er is een grote uitverkoop op de schoenenafdeling

A

Sale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sleutel: welke sleutel moet ik gebruiken?

A

Keys