Dramatiek woordenschat Flashcards

1
Q

existeren

A

In beweging zijn. Iemand existeert voor mij pas, wanneer hij zich in een continue uitwisseling bevindt met wat binnen en buiten hem gebeurt. Hij existeert niet meer wanneer hij zich heeft aangepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

driehoek van Peterson

A

De 3 hoofdgenres van de litteratuur: dramatiek, epiek, lyriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

conflict

A

een element van tweestrijd, confrontatie, oppositie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aristotelisch theater

A

Het idee: het uitbeelden van de werkelijkheid. Het publiek kan zich inleven in de situatie. HART

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

episch theater

A

De wereld in vraag stellen. Doel: mensen doen nadenken over wat er rond hun gebeurt in de wereld. INTELLECT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

absurdistisch theater

A

Mensen verwonderen/verbazen VERBAZING

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten theater

A

aristotelische, epische, absurdistische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

expositie

A

kennismaking met de belangrijkste personages + het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

motorische moment

A

Het moment waarop het conflict in het verhaal begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

finale climax

A

op het slechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verhaalopbouw (aristotelisch theater)

A
  1. expositie
  2. motorische moment
  3. crisissituatie
  4. finale climax
  5. wending/ontknoping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mis-en-scène

A

het geheel van de elementen die gebruikt zijn om de tekst op het podium te brengen en de manier waarop die samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vierde wand

A

Een denkbeeldige muur tussen het podium en het publiek. Voor de acteurs is het als een echte muur. Als een acteur naar het publiek loopt of er tegen spreekt is de vierde wand doorbroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fysionomie

A

De persoonlijkheid afleiden van het uiterlijk van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

soliloquium

A

geïsoleerde alleenspraak = monoloog waarin een personage iets zegt over zijn eigen gevoelens en/of gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gestiek

A

lichaamstaal en gebaren

17
Q

proxemiek

A

Waar de personages tegenover elkaar staan op het podium zegt iets over de verhoudingen tussen de personages

18
Q

Diëgetisch geluid

A

geluid waarvan de bron deel uitmaakt van het beeld (de personages horen het ook)

19
Q

non-diëgetisch geluid

A

de bron is niet zichtbaar, maar heeft wel een functie binnen het verhaal (sfeer) (de personages horen het niet.

20
Q

iconisch

A

beschrijven wat je ziet

21
Q

deiktisch

A

wat je er uit kan afleiden