dossier 2 en route 2 - les regles du jeu Flashcards
1
Q
een tegenstander, een tegenstandster
A
un adversaire, une adversaire
1
Q
een koffertje
A
un coffret
2
Q
een verloop
A
un cours
3
Q
een ruzie
A
une dispute
4
Q
een zijde
A
une face
5
Q
een figuur, een afbeelding
A
une figure
6
Q
een spel
A
une manche
7
Q
een verliezer
A
un perdant
8
Q
een stapel
A
une pile
9
Q
een stapel
A
une pioche
10
Q
een regel
A
une règle
11
Q
een richting
A
un sens
12
Q
een valsspeler
A
un tricheur
13
Q
een winnaar
A
un vainquer
14
Q
voorlaatste
A
avant-dernier, avant-derniere
15
Q
verborgen
A
caché, cachée
16
Q
veelkleurig
A
multicolore
17
Q
officieel
A
officiel, officielle
18
Q
traditioneel
A
traditionnel, traditionnelle
19
Q
zichtbaar
A
visible
20
Q
toevoegen, optellen
A
additioner
21
Q
verdelen
A
destribuer
22
Q
opstapelen, op elkaar leggen
A
empiler
23
Q
beginnen
A
entamer
24
verbieden
interdire
25
mengen
mélanger
26
nummeren
numéroter
27
een kaart van de stapel nemen
piocher
28
verdelen
répartir
29
zich ontdoen van
se déberasser de
30
ongelijk hebben
avoir tort
31
de kaarten schudden
battre les cartes
32
een dubbelsteen gooien
lancer un dé
33
uitdagen
mettre au défi
34
zijn beurt overslaan
passer son tour
35
een kaart neerleggen
poser une carte