Dossier 2: En route 1: Les sports extrêmes. Flashcards
1
Q
een training
A
un entrainement
2
Q
grandioos, groots
A
grandiose
3
Q
beheersen
A
maitriser
4
Q
een aanhanger, een fan
A
un(e) adepte
5
Q
een atleet, een atlete
A
un(e) athlète
6
Q
een duik (van grote hoogte)
A
un plongeon (de haut vol)
7
Q
zicht storten van
A
s’élancer de
8
Q
zijn grenzen verleggen
A
repousser ses limites
9
Q
risico’s lopen
A
courir des risques
10
Q
een sprong
A
un saut
11
Q
waarschuwen
A
avertir
12
Q
een klif
A
une falaise
13
Q
een hormoon
A
une hormone
14
Q
voelen, ondervinden
A
ressentir
15
Q
gedisciplineerd
A
discipliné(e)
16
Q
het gevaar
A
le danger
17
Q
extreem
A
extrême
18
Q
verslaafd zijn aan
A
être accro à
19
Q
een snowboard
A
un snowboard/une planche à neige
20
Q
een opwinding
A
une excitation