Doelstellingen Flashcards

1
Q

Leg uit: Groepsdoelstelling

A

Het bindend element van de groep.

  • Problemen als het doel niet goed omschreven is: zorgt voor misinterpretaties en verkeerde invulling vh doel.
  • Elk groepslid vertrekt vanuit individuele motieven en wil deze realiseren binnen de groep.
  • Doelstelling is veranderlijk. Bvb bij het behalen van het doel, maar de groep wil samenblijven, veranderen ze het doel.
  • Zolang de leden een gemene deler hebben is er meestal geen probleem, anders gaat dat lid, dat het niet meer ziet zitten zich afscheuren.
  • Intern doel: het groepsdoel groeit van binnenuit en de leden hebben individuele behoeften en verwachtingen. Dit verhoogd de betrokkenheid.
  • Extern doel: het groepsdoel wordt aan de leden opgelegd. Als hier de integratie van verwachtingen en eigen doelen niet aanwakkert zullen er motivatieproblemen opduiken.
    Combinatie intern/extern doel: Wanneer het onderscheid niet duidelijk is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg uit: Groepsfasen

A

1: begin-/oriëntatiefase
2: affectie-/machtsfase
3: autonome groep
4: homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit: Begin-/oriëntatiefase

A
  • Afwachtend, onpersoonlijk, onzeker
  • Probeert veiligheid in te bouwen
  • Geleid door eerste indrukken
  • Afhankelijk van groepsleider
  • Gedragen volgens sociale normen
  • Onzekerheid moet geleidelijk verminderen zodat vertrouwen groeit en meer duidelijkheid ontstaat
  • Aandacht besteden aan sfeer en openheid
  • Duidelijkheid rond doelstelling en manier van werken
  • -> Taakgerichte groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit: Affectie-/machtsfase

A
  • Afwachtende houding verdwijnt
  • Leden geven zich meer bloot
  • Interne groep functioneren neemt toe
  • Opener, nemen meer initiatief
  • Brengen verwachtingen en wensen
  • Relaties beginnen zich te ontwikkelen
  • Kans op conflicten groter
Conflicten:
- Spanning tussen praters en zwijgers
- Tegenstellingen in verwachtingen
- Onenigheid over manier leiden
Afstand en nabijheid + onderlinge verhoudingen

Affectiefase – 4 soorten vragen:

  • Doelen en behoeften
  • Identiteit en lidmaatschap
  • Macht / controle / beïnvloeding
  • Intimiteit

Machtsfase: Als er rond bovenstaande vragen een strijd ontstaat (al dan niet zichtbare - thema: boven/onder)
–> Samenhangende groep met voldoende samenwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit: Autonome groep

A
  • Fase rond macht en affect goed doorlopen
  • Volle rijping
  • Langzaam: groepscultuur / groepsstructuur
  • Zicht op wensen: gedragingen, opvattingen, meningen (expliciet + impliciet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit: Homeostase

A

Doel= in stand houden van groep

  • Afwijkende leden in gareel houden
  • Pogingen tot verandering tegenwerken
  • Groepscultuur in vraag als:
    • – Bevraagd
    • – Nieuwe mensen
    • – Geconfronteerd met andere groep
  • Stimuleert solidariteit
  • Beperkend en conformerend
  • In stand houden op twee manieren:
    • – Sociale controle
    • – Sancties
  • Groepsstructuur:
    • – Niet eenmalig gebeuren
    • – Steeds nieuwe momenten van conflict, verandering, irritaties
    • – Kan verandering van taak en opdracht of samenstelling v groep teweegbrengen
  • Homeostase in bestaande groep
    • – Verschillen van opvatting naar boven
    • – Voordien nooit besproken, nu wel belangrijk om te bespreken
    • – Respect: stilstaan bij zichzelf en consensus vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit: Groepscultuur

A

Cultuur: hoe te gedragen binnen een groep.

Houden aan normen / cultuur:

- Informeel:
	- -- Sociale controle
- Formeel:
	- -- Beoordelings-/functioneringsgesprekken
	- -- Negatieve sancties - -> Conformeren of Creperen

Groepsnorm:
Interactie tussen de groepsleden is onderhevig aan allerlei spelregels. Een gemeenschappelijke opvatting over wat in een bepaalde groepssituatie gepast en ongepast gedrag is.
- Wenselijk gedrag
- Achterliggende redenen
- Expliciet = openlijk besproken
- Impliciet = verstopt in gewoontegedrag
- Zorgen voor taakgerichtheid + continuïteit + voorspelbaarheid + groepsidentiteit = toetsingsstandaard voor individuen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit: Groepsrollen

A

In elke groep ontwikkelen zich groepsrollen.

  • Functionele rollen (dienen de groep):
    • Taakrollen
    • Procesrollen
  • Dysfunctionele rollen: enkel gericht op zichzelf in het bevredigen vd eigen behoeften

Groep functioneert goed als:
- Voldoende evenwicht taak-/procesrollen -> zowel aandacht voor de efficiëntie als de sfeer.

- Taak en procesrollen goed verdeeld zijn over de leden.
	- -- Formele groepen: rollen liggen vaak vast door de functie vd persoon
	- -- Informele groepen: rollen ontstaan vanuit reacties en wisselwerkingen
		- ---- Nadeel: sommige mensen worden in een patroon geduwd waar ze zich niet optimaal voelen

- Er zo weinig mogelijk dysfunctionele rollen zijn.
	- -- Anders hebben deze vnl een signaalfunctie -> er klopt iets niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit: Besluitvormingsmethodes

A
  • Het éénmansbesluit
  • Delegatie
  • Het lot
  • Meerderheid van stemmen
  • Uniformiteit
  • Consensus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit: Het éénmansbesluit:

A
  • 1 iemand heeft meer info ter zijner beschikking
  • Er is snel een keuze nodig
  • (-) lage betrokkenheid groep
  • (-) kans op machtsconflicten groot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit: Delegatie:

A
  • 1 of enkele personen worden bevoegd owv deskundigheid
  • (+) snel besluit
  • (+) hoge kwaliteit (owv deskundigheid)
  • (-) andere leden minder betrokken
  • (-) de bevoegden voelen veel macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: Het lot:

A
  • (+) niemand wordt benadeeld
  • (+) iedereen evenveel kansen
  • (+) snel
  • (-) niemand geëngageerd
  • (-) kwaliteit beslissing laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: Meerderheid van stemmen:

A
  • Minstens de helft + 1 voor keuze gemaakt wordt
  • (+) snel
  • (+) duidelijke uitkomst
  • (+) iedereen betrokken
  • (-) groep verdeeld
  • (-) minderheid kan zich benadeeld voelen en verdedigend opstellen
  • (-) niet zeker of kwalitatief beste keuze is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit: Uniformiteit:

A
  • Keuze voor de optie waar iedereen voor is
  • (+) iedereen kan zich achter besluit zetten
  • (-) groepsdruk hoog
  • (-) eindeloze discussies
  • (-) kwaliteit beslissing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: Consensus:

A
  • (+) beslissing wordt door de hele groep gedragen
  • (+) kwaliteit + acceptatie
  • (-) tijdrovend
  • (-) verondersteld groepscohesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg uit: Conflicthanteringsstijlen

A
Haai
Schildpad
Teddybeer
Uil
Kwal
    • uitdaging aangaan
    • probleemomschrijving
    • open mind
    • communiceer duidelijk (let op wapens)
    • duidelijk besluit formuleren

Soorten conflicten:

  • INHOUD (taakconflicten, persoonlijk-emotionele conflicten, machtsconflicten)
  • PARTNERS (interpersoonsconflict, intragroepsconflict, intergroepsconflict)
17
Q

Leg uit: Haai:

A

Doordrukken – win / lose

  • Heel assertief, niet coöperatief
  • Dulden geen tegenspraak, niet goed binnen een team
  • Belangen zijn tegenovergesteld en elkaar uitsluitend
  • Doel op de voorgrond, ten koste van relaties

Noodgevallen / onpopulaire acties
Als je zeker gelijk hebt, vitale zaken

18
Q

Leg uit: Schildpad:

A

Vermijden – lose / lose

  • Passief
  • Loopt weg van discussies
  • Bemoeien zich niet
  • Kan wel goede scheidsrechter zijn
  • Onverschillige houding
  • Weinig aandacht voor doel

Onbelangrijke zaken
Als je geen macht hebt, tijd kopen, emoties reduceren

19
Q

Leg uit: Teddybeer:

A

Toegeven – lose / win

  • Zeer coöperatief maar niet assertief.
  • Veel bezig met relatie, niet met doel
  • Wil aardig gevonden worden
  • Goede gesprekspartner
  • Openlijke en directe conflicten vermijden
  • Niemand kwetsen
  • Ten koste van eigen of groepsdoelen

Krediet opbouwen
Wanneer je ongelijk hebt, vrede bewaren.

20
Q

Leg uit: Uil:

A

Samenwerken – win / win

  • Assertief + coöperatief
  • Relaties goed houden + doel bekomen
  • Eerst: confrontatie: directe en open communicatie
  • Dan: probleemoplossing: mogelijks doelen van beide partijen integreren
  • Ieder krijgt kans om inbreng te leveren

Commitment nodig, vermijden rancunes
Elk belang, waardevol, nieuwe oplossing, haalbaar.

21
Q

Leg uit: Kwal:

A

Compromis sluiten – half win / half win

  • Berekende onderhandelaar
  • Wil scoren waar hij kan
  • Zoekt een midden oplossing waarin beide partijen zich kunnen vinden, maar zonder dat iemand zijn doelen volledig realiseert
  • Iedereen moet water bij de wijn doen

Tijdelijke oplossingen
Een redelijke oplossing is goed genoeg.

22
Q

Leg uit: Leiderschapsstijlen

A
  • Formele leider: officieel tot leider benoemd
  • Informele leider: zonder officiële titel, door de groep naar voor geschoven te worden, vaak machtiger dan formele.

Begeleidingsgedrag viertal dimensies:

- Emotionele ondersteuning: opbouwen warm klimaat, met aandacht voor relaties, veilig
- Emotionele stimulering: directe open communicatie, oproepen en uitdagen tot deelneming en uiten v gevoelens
- Cognitieve structurering: aanbrengen v structuur
- Regulerende structurering: orde houden, voorstellen v procedures

Viertal basisstijlen:

  • Leiden: sterk gericht op taak, weinig op relatie
  • Begeleiden: sterk gericht op motiveren (taak + proces) = democratische stijl
  • Steunen: sterk gericht op relatie, weinig op taak
  • Delegeren: niet op taak of relatie gericht, leider geeft taken door uit vertrouwen in de leden. Komt hierdoor afstandelijk over.
23
Q

Tips: Omgaan met conflicten

A
  1. Uitdaging aangaan
    - Conflict = uitdaging of te vermijden frustratie
    - Zo snel mogelijk afhandelen
    - Anders risico op escalatie / meer betrokkenen / te hard achter standpunt staan
  2. Probleemomschrijving
    - Situeren probleem: betrokken personen + bedoeling verduidelijken
    - Voorkomen uit de hand lopen
    - Richten op heden en toekomst, niet op verleden (beschuldigen)
    - Constructief
  3. Open mind
    - Niet vooraf argumenten zoeken, of vastbijten
    - Iedereen mogelijke oplossingen laten voorstellen
    - Emotionele uitbarstingen moeten toegelaten worden
    - Actief luisteren + goede ik boodschappen
  4. Communiceer duidelijk en let op wapens
    - Wapens: verdoken, niet openlijke manieren om iemand in te palmen.De ander heeft het vaak niet door, maar voelt wrevel
    – Schuldinductie
    – Zelfdefiniëring
    – Definiëring
    – Geschenken geven
    – Hulpeloosheid
    – Chantage
    – Snelle overname
    – Rookgordijn
    – Geleidelijke infiltratie
    – Ik doe het voor je bestwil
    (p52-53)
  5. Duidelijk besluit formuleren
    Ga na of iedereen achter het besluit staat + spreek nodige planning af.
24
Q

Tips: ontwikkelen en stimuleren goede teamsfeer

A

Groep functioneert goed als:
- Voldoende evenwicht taak-/procesrollen -> zowel aandacht voor de efficiëntie als de sfeer.

  • Taak en procesrollen goed verdeeld zijn over de leden.
      • Formele groepen: rollen liggen vaak vast door de functie vd persoon
      • Informele groepen: rollen ontstaan vanuit reacties en wisselwerkingen
        • – Nadeel: sommige mensen worden in een patroon geduwd waar ze zich niet optimaal voelen
  • Er zo weinig mogelijk dysfunctionele rollen zijn.
      • Anders hebben deze vnl een signaalfunctie -> er klopt iets niet.

Elke groep functioneert beter als de leden:

- Zich bewust zijn van welke rol er nodig is
- Zich bewust is van de rol dat ze op dat moment aannemen
- Deze rollen voldoende verdelen
- Rollen oefenen die ze nog niet onder de knie hebben.
25
Q

Tips: goed verloop vergaderingen

A

LEIDER

  • Gesprek leiden vraagt 3 vaardigheden
      • Goede manier starten
      • Gesprek niet laten afdwalen
      • Eindigen met goede besluiten
  • Actief mee vergaderen vraagt 2 zaken:
      • Kennis van zaken
      • Pakket sociale vaardigheden
  • Tweedeling:
      • Taakniveau
        • – Informatie geven of ontvangen
        • – Probleemanalyse / meningsvorming
        • – Besluitvorming
      • Procesniveau
        • – Betrokkenheid
        • – Kwaliteit v communicatie
        • – Bereidheid om elkaar te helpen
        • – Verdraagzaamheid
        • – Probleemoplossend
        • – Spanningen oplossen
LEDEN
De rollen zo goed mogelijk verdelen
	- Parafraseren
	- Waardering uiten
	- Brainstormingstechnieken
	- Zeg waarover je het wil hebben
	- Tijdig disfunctionele gedragingen herkennen
	- Constructief opstellen
26
Q

Leg uit: Verschillende competentiestadia Benner

A
  • Novice
  • Gevorderde beginner
  • Competente VPKe
  • Gevorderde VPKe
  • Expertise
27
Q

Leg uit: Novice

A

Geen ervaring, enkel theoretische inzichten, los van reële context

28
Q

Leg uit: Gevorderde beginner:

A

Begint rekening te houden met situatie gebonden aspecten. Door ervaring op te doen.

29
Q

Leg uit: Competente VPKe:

A

Handelen zien als deel ve plan, met korte en lange termijnkenmerken, kan over een situatie bewust en analytisch nadenken. Leert prioriteiten stellen. Na 2-3 j ervaring.

30
Q

Leg uit: Gevorderde VPKe:

A

Kan situaties als geheel benaderen. Heeft modelervaringen. Kennis en inzichten gekoppeld. Totaalkijk door ervaring ontwikkelde stelregels.

31
Q

Leg uit: Expertise:

A

Doorrijpt stadium. Intuïtieve greep op situaties, bijna onmiddellijk kern v probleem lokaliseren. Productieve hypothesen. Kunnen handelen soms moeilijk verklaren omdat het een soort automatisme geworden is, te wijten aan complexiteit vd beoordeling die ze gemaakt hebben.

32
Q

Pas toe: Verschillende competentiestadia Benner in de begeleiding van studenten

A
  • Ervaring is essentieel in ontwikkeling naar expertise
  • Reflectie, alleen en onder begeleiding
  • Stagebegeleiding = inwerken op verschillende soorten kennis
  • Leren langs ervaringen (modelervaringen) -> belangrijk goede ervaringen.
      • Goede opbouw, geleidelijk moeilijkheidsgraad op te bouwen.
33
Q

Pas toe: Theorie vh ervaringsleren (eigen leerproces / begeleiding anderen)

A

Ervaringsleren = het verwerven v kennis, attitudes en vaardigheden over jezelf en je omgeving door eigen waarneming en deelname in concrete situaties en door systematisch nadenken daarover onder begeleiding.

- Ervaringen van studenten: voldoende linken leggen, echte betrokkenheid
- Reflectie: leerervaringen: erover nadenken/ bewust worden van opvattingen, waarden en normen
- Supervisie: begeleid worden bij reflecties, op eigen ervaringen. Reflectie, veralgemening en voorbereiding op toekomstige ervaringen.
34
Q

Tips: visie rond begeleidings- en reflectie gesprekken (vanuit theorie over begeleidingsgesprekken)

A
  • Uitlokken: uitdagen en stimuleren vd ander.
  • Ondersteunen: helpen en begeleiden bij het leren
  • Leren: het opdoen van kennis over vnl vaardigheden (gedrag) en attitudes (houding)

DOOR:

  • Enthousiasme
  • Geloof in kunnen vd ander
  • Vertrouwen geven en nemen

Dialoogvorm

Bij refelectiegesprek tussen vpke en stagiaire na handeling:
Bij de bespreking kan de vpke de patiëntensituatie schetsen en de normale manier van verzorgen. Vervolgens geeft hij de situationele aspecten aan die hem ertoe brachten om de standaardmethode aan te passen en leg hij het waarom uit van zijn handelen. Eventueel kan de vpke de student zelf naar deze aspecten laten zoeken.

35
Q

Implementeer: GROW-traject

A
GROW is gebaseerd op een vierstappenplan
G: Goal
R: Reality / resources 
O: Obstacles
W: Will

Waar wil je naartoe? (Goal/ Doelstelling)
Doel op langere termijn en voor de bijeenkomst zelf.
SMART opgesteld (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden)

Waar ben je nu? Wie/wat kan je helpen? (Reality- Resources/ Actuele situatie)
Actuele situatie / probleem verkennen.
Wie of wat kan je helpen?

Wat kan ik doen? (Options/ Opties verkennen)
Ideeën maken die deel kunnen maken van de oplossing vh probleem.
Brainstormen
Stimuleert creatieve denkproces en ordent de output.

Wat ga ik doen? (Will)
Keuze maken uit opties + actie
Wat ga je doen? Het voltooien vd conclusie, met duidelijk actieplan, binnen een bepaalde tijd.

36
Q

Eigen functioneren: groeps-/team functioneren + zwakke en sterke punten.

A

NOG BEKIJKEN