Diverse coaching tools Flashcards

1
Q

De Wondervraag

Wat als…..

A
  • Wat als je je nu heel fijn voelde?
  • Wat als je {de obstakels} niet had?
  • Wat als je de energie en de pijn tegelijk kon voelen. En ik vraag me af hoe makkelijk dat is. En welke wil je meer voelen? En terwijl je weet welke je meer wil voelen, waar ben je je dan van bewust?
  • Kinderen trekken soms prinsessen-jurkjes aan. En als een kind dat doet, dan wordt het een prinses. Als een kind een piratenpak aantrekt, dan wordt dat een piraat. Natuurlijk zien wij allemaal dat het geen echte prinses of piraat is, want het is maar alsof. Het kind weet niet precies hoe het een prinses kan zijn, of een piraat. Toch kan het kind zich invoelen hoe dat is, en waarom het kind een prinses of een piraat wil zijn!
  • Wat als er een fee kwam en als je een wens mocht doen, waarin wil je dan slagen? Welk doel? Zij zorgt ervoor dat je over alle macht, contacten en bronnen beschikt om dat doel te bereiken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vragen kun je stellen om iemand te bewegen naar een oplossing (zonder te pushen)?

A
  • Wat is, denk je, de reden dat dat zo is?
  • Wat is de oplossing?
  • Hoe kom je daarachter?
  • Kon je er iets aan doen?
  • Als je nu terugkijkt, wat had je anders kunnen doen?
  • Wat ga je voortaan anders doen?
  • Wat zou je in de toekomst anders kunnen doen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Open vragen stellen (om een client te laten vertellen)

A

•Wat…
•Hoe… Dit is een heel nuttige om dingen te leren. Stel dit soort vragen dus vaak aan docenten en uitstekende mensen die je wil modelleren.
•Waarom… Andere manieren om waarom-vragen te stellen zijn:
Wat is de reden dat…? Wat maakt dat…? Hoe komt het dat…? Hoe denk je dat dat komt? Waardoor komt dat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aflezen en teruggeven via coachingsvragen

A

Herhaal de antwoorden van client om te laten zien dat je luistert. Dit mag ook met andere woorden… Parafrasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vragen naar de betekenis

Wat maakt dat ….. Wat zorgt er voor dat….

A
  • Wat maakt dat je dat zegt?
  • Ik vraag me af wat dat betekent.
  • Wat zou dat betekend hebben?
  • Wat betekent het? Wat zou dat betekenen?
  • Wat maakt dat je zo in deze houding gaat?
  • Wat willen je voeten je eigenlijk vertellen?
  • Wat is er aan de hand?
  • Wat gebeurt er (nu)?
  • Wat raakt je (nu)?
  • Wat gaat er op dit moment door je heen?
  • Wat gebeurde er?
  • Wat maakt dat je {waarneming}
  • Wat maakt dat je dat zegt?
  • Hoe zit je er nu bij?
  • Hoe beleef jij dit?
  • Voel maar wat het met je doet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Als je een uitkomst weet, dan kun je doorvragen

A
  • Wat gebeurt er nu?
  • Wat ervaar je?
  • Wat heb je nodig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Doorvragen

A
  • (Je noemt x) en wat nog meer?
  • Vertel me erover.
  • Vertel!
  • Kan je dat toelichten?
  • Hoe komt dat zo?
  • Kan je daar een voorbeeld van geven?
  • Wat bedoel je precies?
  • Kan je me daar iets over vertellen?
  • De waarom-vraag (Hoezo)?
  • Leg uit.
  • Verklaar je nader.
  • Ga door.
  • Stiltetolerantie: na de vraag niks zeggen en ruimte geven voor het antwoord. Laat de ander het werk doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vragen naar de externe waarneming

A
  • Wat neem je waar?

* Wat zie, hoor, voel, ruik of hoor je, waardoor je weet: nu mag ik x doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vragen naar de filters

A

•Waar doet dit je aan denken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coachingsvragen naar de interne representatie/processen/weergaven (gedachten & zintuiglijke waarnemingen)
Stel deze vragen om erachter te komen wat overblijft na iemands filterproces.

A
  • Wat denk je? Welke gedachten heeft dat je gegeven? (Of met een vooronderstelling: Welke mooie gedachten heb je allemaal?)
  • Hoe denk je dat dat komt?
  • Hoe komt dat?
  • Waarom denk je dat?`
  • Welke vragen stel je jezelf?
  • Wat zie/hoor/voel je in gedachten?
  • Wat zeg je tegen jezelf?
  • Welk beeld heb je daarbij? Wat zie je?
  • Wat zie, hoor, voel, hoor, ruik je?
  • Wat zijn je fantasieën?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vragen naar de interne toestand (o.a. emoties)

A
  • Wat voel je (daardoor)? Hoe voelt dat nu?
  • Waar voel je dat?
  • Hoe voel je je?
  • In wat voor stemming ben je?
  • Wat voor emoties heb je?
  • Hoe is dat voor je?
  • Wat doet dat met je?
  • Wat gebeurt er?
  • Wat gebeurt er nu?
  • Hoe is dat?
  • Hoe laat dat jou voelen?
  • Hoe voel je je nu?
  • Welk gevoel hoort daarbij?
  • Hoe voel je je daarbij?
  • Hoe voelt dat?
  • Wat voor gevoel geeft dat jou?
  • Welke gevoelens heb je daarbij?
  • Hoe heet dat gevoel?
  • Wat doet het met je?
  • Wat voel je?
  • Wat ervaar je?
  • Hoe ervaar je dat?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vragen naar de fysiologie en het uiterlijk

A
  • Hoe sta je er dan bij?
  • Hoe zie je er zelf uit?
  • Wat is je houding?
  • Hoe is je spierspanning?
  • Wat voor gezichtsuitdrukking heb je dan?
  • Hoe is je ademhaling?
  • Wat voor gezichtsuitdrukkingen zien we?
  • Wat voor gebaren maak je?
  • Wat doen je ogen?
  • Hoe is je tonaliteit en je intonaties?
  • Wat voor onbewuste non-verbale gedragingen en reacties heb je?
  • Wat voor kleding draag je,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vragen naar de context

A
  • Op wat voor moment gebeurt dit?
  • In welke situatie gebeurt dit? Waar ben je? Hoe ziet de ruimte eruit?
  • Wat gebeurt er?
  • Wie zijn er bij? Met wie ben je?
  • Wat hoor en zie je om je heen? Wat zijn de omstandigheden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vragen naar extern gedrag

A
  • Wat doe je (dan vervolgens)?
  • Hoe gedraag je je?
  • Hoe handel je?
  • Fysiologie?
  • Houding?
  • Beweging?
  • Gebaren?
  • Tonaliteit?
  • Wat zeg je?
  • Doe het eens voor?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TOTE-principe

A

Toepassing van het TOTE-principe: Controleren of je de client begrepen hebt

Je kan bijvoorbeeld het volgende vragen voordat je doorgaat:
•Wat ik je hoor zeggen is… klopt dat?
•Klopt het dat je…
•Begrijp ik goed dat je…
•Ik wil zeker weten dat ik je goed begrepen heb. Wat ik je hoor zeggen is…

Toepassing van het TOTE-principe: Laten aangeven of de volgende stap bereikt is

Dat houdt in dat je constant om feedback vraagt om vooruit te kunnen gaan.
•Geef een seintje als je er helemaal bent.
•Als je er helemaal in zit mag je het aangeven.

Toepassing van het TOTE-principe: Is de voortgang voor de client zelf ook akkoord?
•Klopt de plek?
•Klopt het plaatje?
•Klopt het gevoel?
•Klopt het woord?

Toepassing van het TOTE-principe: Aan de client vragen wat het beste is
•Wat zou de beste vraag zijn die ik je nu kan stellen?
•Als je stieke, de beste manier wist om vanuit dit punt vooruit te gaan, wat zou dat zijn?
•Als je jezelf zou coachen, wat zou je jezelf nu vragen?
•Van welke vraag denk jij dat ik hem nu aan jou zou moeten vragen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vragen om zegeningen te tellen (deze komen van Tony Robbins)

A

Stel onderstaande vragen om zegeningen te tellen:

  1. Waar ben je nu blij over in je leven?
  2. Wat daarvan maakt dat je blij bent?
  3. Hoe laat dat jou voelen?
Doe hetzelfde met onderstaande woorden: het woordje ‘blij’ wissel je met:
•Trots
•Dankbaar
•Genieten
•Toegewijd
•Houden van
•Wat maakt je gelukkig?
•Waar krijg je energie van?

Laat de cliënt deze vragen iedere ochtend aan zichzelf stellen.

17
Q

Ontdekken waarom de client zijn taken niet heeft voltooid

A

Hoe heb je jezelf voorkomen om de actie niet uit te voeren?
•Wat koos je om in plaats van je actie te doen? Wat leverde je dat op? Als je terugkijkt, zou je diezelfde keuze maken?
•Wat bereikte je in plaats van je actie te doen?
•Welke andere prioriteit vormde de concurrentie voor je actie?
•Als hetzelfde obstakel weer zou komen, wat zou je dan doen?
•Wat kun je hiervan leren?
•Wat ligt hier nog onder wat niet uitgesproken is?
•Wat stopte je echt van het voltooien van deze actie?

18
Q

Vragen wat de client heeft geleerd na een bepaald onderdeel (met een vooronderstelling)

A

Deze vragen stel je met name vanuit een metapositie: je hebt een overzicht van de oefening die net gedaan is. Dat is dus gedissocieerd zodat je er helder over kan reflecteren zonde inmenging van gevoelens.

Daarnaast stel je open vragen waarmee je vooronderstelt dat er iets is geleerd. Je vraagt dus niet: “Heb je iets geleerd?” Maar wel: “Wat heb je geleerd?”
•Wat valt je op?
•Wat heb je geleerd?
•Wat voor inzicht heb je nu gekregen?
•Wat neem je hieruit mee?
•Hoeveel meer ben je nu {gewenste state}?
•Wat betekent dat voor jou?
•Wat heeft het je opgeleverd?
•Wat betekent dat voor jou?
•Wat doet dat met je?
•En natuurlijk doorvragen: wat nog meer?
•Wat neem je hieruit mee?
•Wat is er veranderd?
•Wat is er nu anders?
•Wat nog meer? (Doorvragen)
•Wat heeft het je opgeleverd?
•Vertel me eens 3 andere manieren om {behoefte}?
19
Q

Volledig afsluiten met een gesloten vraag

A
Nadat je een oefening, intakegesprek of interventie hebt gedaan, kun je het volgende vragen:
•Zijn we klaar?
•Hebben we genoeg antwoorden?
•Ben je geholpen?
•Kun je vooruit?