Differential diagnosis/structuur Flashcards

1
Q

wat zijn de 6 stappen van de differentiele diagnose

A
  1. malingering & factitious
  2. substance, medication, drugs
  3. medical condition
  4. primary disorder(s)
  5. differentiate adjustment disorder from residual other specified/unspecified
  6. boundary with no mental disorder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 soorten vragen die je altijd moet stellen

A
  1. middelengebruik, impuls controle, aggressie
  2. fysieke/seksueel misbruik, andere traumatische of significante gebeurtenissen
  3. stemming, zelfbeschadiging, zelfmoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vragen die je kan stellen bij 1

A
  • hoeveel koffie drink je (paniekstoornis)
  • drink je alcohol?
  • wat is een typisch patroon van drinken voor u?
  • gokt u met regelmaat? over hoeveel geld gaat het dan?
  • verliest u wel eens controle over u zelf?
  • doet u wel eens dingen waar u later veel spijt van heeft?
  • bent u wel eens impulsief?
  • wordt u wel eens boos? of bent u wel eens in een gevecht beland?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vragen die je kan stellen bij 2

A
  • zijn er gebeurtenissen die u heeft meegemaakt die veel impact hebben gehad?
  • kan ik nog wat meer vragen stellen over dat onderwerp?
  • wat maakt het lastig voor je, om hierover te praten?
  • op welke manier zou het voor u nuttig zijn om dit te bespreken?
  • ben je ooit op een fysieke of sexuele manier mishandeld/benaderd?
  • hoe beïnvloedt dit jouw leven op dit moment?
  • hoe reageerde er op dat moment op?
  • welke reacties ervaar je als je er nu over nadenkt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke vragen kan je stellen bij 3

A
  • was je stemming ooit zo slecht dat je jezelf pijn wilde doen?
  • heb je ooit nagedacht over het beeindigen van je leven?
  • heb je wel eens nagedacht over de dood? of dat het beter zou zijn als je er niet meer zou zijn?

en daarna risk assessment;
- wat heb je gedaan?
- heb je ooit een plan hiervoor gemaakt?
- heb je ook geprobeerd om je leven te beëindigen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe zou je een chronologische samenvatting maken

A

dus je was iemand die eigenlijk altijd al last had van …., en toen gebeurde…, en toen voelde je je…, en toen werd het steeds erger, en toen besloot je hulp te gaan zoeken. en nu heeft het probleem dit effect …, en vermijd je het/geeft het interpersoonlijke problemen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke boxen heb je van het case conceptualisation model

A

predispositioneel
inducerend
probleem
maintaining/in stand houdend
overwegingen voor behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

predispositioneel=

A

wat maakte je kwetsbaar:

  • temperament
  • learning history
  • tekorten aan vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

inducerende factoren=

A

hoe zijn de problemen gestart:

  • gebeurtenissen
  • persoonlijke context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

problemen=

A
  • aangegeven door client
  • tijdens interview ontdekt
  • aangeduid door andere bronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

factoren die het in stand houden=

A

mechanismen:

  • vicieuze cirkels
  • interacties tussen problemen
  • effecten van:
    kernovertuigingen
    coping
    emotieregulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overwegingen voor behandeling=

A

wat is er nu nodig?

  • hulpvraag
  • motivatie
  • behandelingsopties
  • obstakels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat hoort er allemaal bij de context van een probleem

A
  • emoties
  • gedachtes
  • cognities
  • ervaringen
  • consequenties
  • interpersoonlijke problemen
  • symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe ga je het case conceptualisation model door

A

1) problems
2) inducing factors
3) predispostion / maintaining
4) treatment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CCC model

A

complaint
course
consequence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SCEGS model=

A

somatisch
cognitief
emotioneel
gedrag
sociaal

17
Q

cognitief: ABC

A

adverse event
beliefs
consequence

18
Q

4 G’s

A

gebeurtenis
gedachte
gevoel
gedrag

19
Q

6 conversation techniques

A
  • demarcating (een duidelijke structuur aanbrengen)
  • scheduling
  • summarizing
  • interrupting
  • keeping the client on topic
  • concretiseren
20
Q

kleine aanmoediging=

A

max 4 woorden

  • ‘… zeg je?’
  • hmm
  • oh ja
  • hoezo
  • wat bedoel je
  • en toen?
21
Q

wat is belangrijk bij parafrasen

A

omslagpunt benoemen!!

22
Q

wat gebeurt er bij kritiek

A

als de een tegen-up gaat, gaat de ander automatisch ook tegen up (want tegen provoceert tegen, het is een complementaire reactie -> escalatie)

daarom beter ‘samen-down’ -> meewerkend (goed dat je het aangeeft, kan je een voorbeeld noemen). en als kritiek gever kan je daarom beter ‘samen-up’ gaan: laten we samen naar een oplossing zoeken.

23
Q

wat hoort er allemaal bij informatie verzamelen

A
  • client hun verhaal laten vertellen
  • concretiseren
  • structureren van informatie
  • selecteren van een ander onderwerp
  • observeren
24
Q

wat kan je altijd doen als je even niet weet wat je moet

A

hardop denken

25
Q

wat doe je als je het gevoel hebt dat de patient nog iets achterwege laat

A

“is er nog iets anders dat je dwars zit?”