Dialoghi Flashcards
1
Q
Wat doe jij in je vrije tijd?
informeel
A
Che cosa fai nel tempo libero?
2
Q
Wat doet u in uw vrije tijd?
formeel
A
Che cosa fa nel tempo libero?
3
Q
Ik doe/ga/speel gewoonlijk …
A
Di solito…
4
Q
Wie speelt een instrument?
A
Chi suona uno instromento
5
Q
Ik vind DAT ook leuk
A
Anche a me
6
Q
Ik vind DAT ook niet leuk
A
Neanche a me
7
Q
Ik vind DAT niet leuk
in tegenstelling
A
A me no
8
Q
Ik vind DAT wel leuk
in tegenstelling
A
A me invece sì