Deutsch Flashcards
1
Q
verslaafd
A
süchtig
2
Q
een klein beetje
A
ein kleines Bisschen
3
Q
de rukker/klootzak
A
der Wichser
4
Q
ontgoochelen
A
enttäuschen
5
Q
bij jou
A
bei dir
6
Q
uiteindelijk
A
im Endeffekt
7
Q
beschermen
A
beschützen
8
Q
politie
A
Polizisten
9
Q
enthousiast
A
Begeistert
10
Q
stadswijk
A
Kiez
11
Q
het verschil/ vele verschiller
A
der Unterscheid , viele Unterschiede
12
Q
de huur
A
die Miete
13
Q
iemand goed kunnen verdragen
A
jemanden gut leiden können
14
Q
een vuurwapen
A
eine Knarre
15
Q
een stadsdeel aan de rand van de stad
A
ein Randbezirk