Definities Flashcards
1
Q
Het weer
A
De toestand van de lucht op een bepaald plaats op een bepaald ogenblik
2
Q
Coriolis effect
A
Beweging van wolken massa rond een lage drukgebied die in tegenwijzerzin rond het centrum
3
Q
Temperatuur
A
Hoe warm of koud het is
4
Q
Neerslag
A
Hoeveel regen, sneeuw of hagel er valt
5
Q
Luchtruk
A
Wat de kracht is waarmee lucht op aarde drukt
6
Q
Windrichting
A
Uit welke richting de wind komt
7
Q
Windsnelheid
A
Welke snelheid de lucht heeft
8
Q
Thermometer
A
⁰C
9
Q
Pluviometer
A
Mm
10
Q
Barometer
A
hPa(hectopascal)
11
Q
Windvaan
A
N-E-S-W
12
Q
Anemometer
A
Km/u
13
Q
Temperatuur
( voorstelling op kaart)
A
Isothermen
14
Q
Neerslag
(Voorstelling op kaart)
A
Isohyeten
15
Q
Luchtdruk
(Voorstelling op kaart)
A
Isobaren