Definities Flashcards

1
Q

Het weer

A

De toestand van de lucht op een bepaald plaats op een bepaald ogenblik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coriolis effect

A

Beweging van wolken massa rond een lage drukgebied die in tegenwijzerzin rond het centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Temperatuur

A

Hoe warm of koud het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neerslag

A

Hoeveel regen, sneeuw of hagel er valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Luchtruk

A

Wat de kracht is waarmee lucht op aarde drukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Windrichting

A

Uit welke richting de wind komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Windsnelheid

A

Welke snelheid de lucht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Thermometer

A

⁰C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pluviometer

A

Mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Barometer

A

hPa(hectopascal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Windvaan

A

N-E-S-W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anemometer

A

Km/u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Temperatuur
( voorstelling op kaart)

A

Isothermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neerslag
(Voorstelling op kaart)

A

Isohyeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Luchtdruk
(Voorstelling op kaart)

A

Isobaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Windrichting
(Voorstelling op kaart)

A

Pijlen en/of windroos

17
Q

Windsnelheid
(Voorstelling op kaart)

A

Getallen bij de pijl

18
Q

Normale luchtdruk

A

1013 hPa

19
Q

Droog klimaat

A

Nj<400mm

20
Q

Nat klimaat

A

Nj>400mm

21
Q

Stijgingsregens

A

Regens die onstaan wanneer vochtige zeelucht moet stijgen en daardoor afkoelt

22
Q

Warm klimaat

A

Tk>18⁰C

23
Q

Koud klimaat

A

Tw<10⁰C

24
Q

Gematigd klimaat

A

Tw>10⁰C en tk<18⁰C

25
Q

De natuurlijke vegetatie

A

Die is er op een spontane manier gekomen

26
Q

Aangelegde vegetatie

A

De mens heeft het landschap ingericht

27
Q

Savanne

A

Warm klimaat+geen overvloedig regen+grassen en loofbomen

28
Q

Hardbladige vegetatie

A

Planten en bomeb met kleine leerachtige bladeren

29
Q

Toendra

A

Temperatuur te laag voor boomgroei+moerasplanten

30
Q

Gebergtevegetatie

A

Looofbossen naaldbossen+grassen

31
Q

Steppe

A

Enkel grassen+kleine hoeveelheid neerslag

32
Q

Ijswoestijn

A

Geen begroeiing+te koud voor plantengroei

33
Q

Taiga

A

Naaldbomen+soorten die tegen strenge winters bestand zijn

34
Q

Loofbossen

A

Hoge loofbomen+verliezen blad in de winter

35
Q

Substropisch regenwoud

A

Overvloedig regenval+hoge temperaturen+ zeer goed3 groei

36
Q

Jaarschommeling in Europa neemt toe van West naar Oost

A

Hoe meer naar het Oosten hoe kleiner het milderend effect van de zee op de temperatuur

37
Q

Het klimaat

A

Het klimaat is de gemiddelde toestand van de atmosfeer over een lange periode en een groot gebied