De Sibillijnse Boeken Flashcards
1
Q
Ad
A
+acc
Naar, tot bij, bij
2
Q
Rex
A
Regis
De koning
3
Q
Adire
A
Adeo,adii,aditum
Gaan naar
4
Q
Liber
A
Libri
Het boek
5
Q
Ferre
A
Fero, tuli, latum
Dragen , voeren, brengen
6
Q
Dicere
A
Dico, dixi, dictum
Zeggen, spreken;noemen
7
Q
Hic
A
Haec, hoc
Deze, dit; hij,zij, het
8
Q
Esse
A
Sum, fui, -
Zijn
9
Q
Qui
A
Quae, qoud
Die, dat
10
Q
Velle
A
Volo, volui, -
11
Q
Petere
A
Peto, petivi, petitum
Zoeken; vragen; gaan; verlangen
12
Q
Mulier
A
Mulieris
De vrouw
13
Q
Atque
A
En
14
Q
Immensus
A
immensa, immensum,
Onmeetbaar, zeer groot, gigantisch
15
Q
Poscere
A
Posco, poposci, -
Eisen
16
Q
quasi
A
+conj
alsof
17
Q
aetas
A
aetatis
de leeftijd
18
Q
is
A
ea, id
die, dat; hij, zij, het
19
Q
tum
A
toen, op dat moment
20
Q
ille
A
die, dat; hij, zij, het