De Opmaat Vocabulary Flashcards
aan
on; at; to
aanbeiden
to offer
aanbieding (de;-en)
the special offer
aanbod (het)
the offer
aanbrengen
to place, to fix
aanhouden
to continue, to perservere
aankomen
to arrive, to touch
aanleggen
to install
aanmelden
to register
aannemer (de, -s)
building contractor
aanpassen
to adapt
aanrecht (het; -en)
kitchen sink
aanspreken
to appeal to
aanstaand(e)
next coming
aantal (het, -len)
number
aantrekken
to put on
aanwezig
present
aanwijzen
to point out
aanzetten
to put on, to turn on
aardappel (de; -s, -en)
potato
aardbei (de; -en)
strawberry
aardig
friendly, nice, reasonable
aardrijkskunde (de)
geography
absoluut
absolutely, certainly
accepteren
to accept
accountant (de, -s)
accountant, auditor
achter
behind
achternaam (de, achternamen)
surname, family name
achterop
on the back (of a bicycle)
actief
active
activiteit (de, -en)
activity
actueel
of present interest, topical
administratie (de, -s)
administration
administraief
administrative
adres (het, -sen)
address
advertentie (de, -s)
advertisement
advies (het, adviezen)
advice
advocaat (de, advocaten)
lawyer, solicitor
af en toe
occasionally, now and then
afdeling (de, -en)
section, department
afdrogen
to dry (the dishes)
affiniteit (de)
affinity
afgelopen
last, previous
afmaken
to finish, to complete
afrekeken
to pay
afspoelen
to rinse, to wash away
afspreken
to make an appointment
afspraak
appointment
afstansbediening (de)
remote control
afwachtend
passive, reluctant
afwas (de)
dishes
afwassen
to do the dishes
afzuigkap (de, -pen)
cooker hoood
agenda (de, -‘s)
diary, agenda
agent (de, -en)
agent, policemen
al
already
alcohol (de)
alcohol
allebei
both
alledaags
everday, ordinary
alleenstaand
single
allemaal
all, altogether
allergie (de, allergieen)
allergy
allergisch
allergic
allerlei
all kinds of
alles
everything
als
as, if, when
als volgt
as follows
alsjeblieft/alstublieft
please
altijd
always
ambitieus
ambitious
ambtenaar (de. ambetenaren)
civil servant
ananas (de; -sen)
pineapple
ander
other, different
anderhalf
one and a half
anders
else, otherwise
andijvie (de)
endive
antwoord (het; -en)
answer
apotheek (de; apotheken)
chemist
appartement (het; -en)
apartment
appel (de; -s)
appel
april
april
archiefkast (de)
file cabinet
architect (de; -en)
architect
arme(de; -en)
arm
armband (de; -en)
bracelet
arrogant
arrogant
arts (de; -en)
doctor, physician
aspirine (de; -s)
aspirin
assistent in opleiding (de; assistenten)
student doctor
assistente (de; -s)
female doctor’s assistant
augustus
august
auto (de; -‘s)
car
avond (de; -en)
evening
avondgroep (de; en)
evening group
avontuurlijk
adventurous
baan (de banen)
job
baas (de; bazen)
boss, manager
baby (de; -‘s)
baby
bad (het; baden)
bath
badkamer (de; -s)
bathroom
badmat (de; -ten)
bath mat
bakken
to bake, to fry
bakker (de; -s)
baker
bakkerij (de, -en)
bakery
balen
to be disappointed
balie (de; -s)
counter
baliemedewerker (de; -s)
counter assistant
balkon (het; -s)
balcony
ballet (het; -ten)
ballet
banaan (de; bananen)
banana
bang
afraid, frightened
bank (de; -en)
bank, sofa
barman (de, barmannen)
bartender, barkeeper
basis de
basis
basischool (de, -scholen)
primary school
basketballen
to play basketball
beamer (de; -s)
beamer
beantwoorden
to answer
bed (het, -den)
bed
bediening de
service, attendance
bedoelen
to mean
bedrijf (het; bedrijven)
company, firm
been (het; benen)
leg
beetje
a little
begane grond de
ground floor/level
begin (het)
beginning, start
beginnen
to begin, start
begrijpen
to understand
behangen
to paper walls
behanger (de; -s)
paperhanger
beide
both
beige
beige
bejaardenverzorger (de; -s)
elder care nurse
bekend
familiar well-known
beker (de; -s)
mug, beaker (usually kids cup)
bekeuring (de; -en)
traffic fine
bekijken
to look at, study
belachelijk
ridiculous
belangrijk
important
bellen
to call, phone
belofte (de; -s)
promise
beloven
to promise
beneden
downstairs, below
bepalen
to determine
bereikbaar
attainable, within reach
berieken
to reach, to achieve
bericht (het; -en)
message
beroemd
famous
beroep (het; -en)
profession
beroepsmilitair (de; -en)
professional military men
bescheiden
modest
beschrijven
to describe
bespreken
to discuss
best
best
bestellen
to order
bestelling (de; -en)
order
bestemming (de; -en)
destination
betalen
to pay
betegelen
to tile
beter
better
betterschap
get well soon
betrouwbaar
reliable trustworthy
beurt (de; -en)
turn
Bevrijdingsdag
liberation day
beweging (de; -en)
movement
bewijzen
to prove
bezem (de; s)
broom
bezet
occupied, engaged
bezichtiging (de; -en)
viewing, inspection
bezig
busy occupied
bezoek (het; -s)
visit
bezoeken
to visit
bezwaar (het; bezwaren)
objection
bh (de;-‘s)
bra
bibliotheek (de; bibliotheken)
library
bier het
beer
bij
at, with, near
bijbaan (de, bijbanen)
side job
bijna
almost nearly
bijsluiter (de; -s)
medicine instruction
bijvoorbeeld
for example
bijwerking de
additional symtpom
bijzonder
special remarkable
bikini (de; -‘s)
bikini
bil (de; -len)
butt
binnen
inside, within
binnenkomen
to enter, to come in
binnenkort
soon, before long
binnenzak de
inside pocket
biologie de
biology
bioscoop (de; bioscopen)
cinema
bitterbal (de; -len)
bitterball
blaas (de; blazen)
bladder
blauw
blue
blij
glad cheerful
blijven
to stay
blik (het; -ken)
tin
blijke (het; -s)
can
bloedvat (het; bloedvaten)
blood vessel
bloem (de; -en)
flower
bloemzaak (de; bloemenzakken)
florist shop
bloemist (de; -en)
florist
bloemkool (de; bloemkolen)
cauliflower
blond
blond, fair
blouse (de; -s)
blouse
boeiend
fascinating, exciting
boek (het; -en)
boook
boekenkast (de; -en)
bookcase
boekwinkel (de; -s)
bookshop
boer (de;-en)
farmer
boerderij (de; -en)
farm
boete (de; -s)
fine, penalty
bon (de; bonnen)
ticket, receipt
bonnetje (het; -s)
ticket, receipt
boodschap (de; boodschappen)
shopping; message
boom (de; bomen)
tree
boontje (het; -s)
bean (small)
boormachine (de;-s)
drilling machine
boos
angry
boot (de; boten)
boat
boottocht (de; -en)
boat trip
bord (het; -en)
plate; notice board
borst de
chest, breast
borrel de
alcoholic drink
borrelhapje het
drink snack
borsten de
breasts
bot
blunt
boter de
butter
boterham (de; -men)
open faced sandwhich
bouwmarkt (de;-en)
DIY shop
bouwvakker de
building trade worker
boven
upstairs, above, upper
bovendien
besides moreover
braden
to roast, to fry
brandweerman (de; - mannen, -lui, -lieden)
fireman
breed
wide, broad
breken
to break
brengen
to bring
brie de
brie cheese
brief (de; brieven)
letter
briefje (het; -s)
note
bril (de; brillen)
spectacles, glasses
brochure (de; -s)
brochure
broek (de; -en)
pants, trousers
beroepssporter de
professional sportsman
broer (de;-s)
brother
brood (het; broden)
bread loaf
broodje (het; -s)
roll, bun
brug (de, -gen)
bridge
bruid (de; -en)
bride
bruidegom (de; -s)
bridegroom
bruin
brown
budget (het; -ten)
budet
buigen
to bend
buik (de; -en)
belly, abdomen
buiten
outside
buitenland het
abroad, foreign country
bureau (het; -s)
desk
bureaulamp (de;-en)
desk lamp
bureaustoel (de; -en)
desk chair
buur (de; buren)
neighbor
burgemeester (de; -s)
mayor
bus (de-sen)
bus; or a tin for salt and pepper
buschauffeur (de; -s)
bus driver
bushalte (de, -s)
bus stop
busje (het;-s)
small tin or small bus
buurt (de; -en)
neighborhood
cadeautje (het; -s)
present
cafe (het; -s)
pub
cake (de; -s)
cake
calorie (de;-s)
calorie
capsule (de-s)
capsule, tablet
carnaval
carnival
catastrofe (de;-s)
catastrophy, disaster
categorie (de; -en)
category
centrum (het; centra)
center
chagrijnig
chagrined, fretful
chaotisch
chaotic
chemicus
analytical chemist (de; chemici)
chirurg (de; -en)
surgeon
colbert (het of de; -s)
jacket
collega (de; -‘s
colleague
college (het; -s)
lecture
combinere
to combine
communiceren
to communicate
computer (de; -s)
computer
concert (het; -en)
concert
conducteur (de; -s)
guard on a train
conservatief
conservative
consult (het; -en)
consultations
contact (het; -en)
contact
contant
cash
corrigeren
to correct
coupe (de; -s)
train compartment
creatief
creative
creche (de; -s)
daycare/ nursery
croissant (de; -s)
croissant
cultureel
cultural
cursus (de; -sen)
course
cursusaanbod het
course offer
cursusboek (het; -en)
course book
cursusplanning (de; -en)
course schedule
daar
there
daarna
after that, afterwards
dag (de; -en)
day
dagelijks
daily
daggroep (de; -en)
day group
dak (het; daken)
roof
dakterras (het; -sen)
roof terrace
dalen
to go down, to descend
dame (de; - s)
lady
dan
then; than
dank (dank je)
thanks, thank you
dansclub (de; - s)
dance club
dansen
to dance
danser (de; -s)
dancer
dansvoorstelling (de; -en)
dance performance
dapper
brave
darm (de; -en)
intestine
dat
that
de
the
deel (het; delen)
part
dekbed (het; - den)
duvet
denken
to think
deur (de; -en)
door
deze
this, these
dezelfde
the same
dicht
closed
dichtbij
close by, nearby
dichtdoen
to close, to shut
die
that, those
diepzinnig
profound
dier (het; -en)
animal
dierenarts (de; - en)
veterinary
dierndag
animal day
dierentuin
zoo
digitaal
digital
dik
fat, obese
dinsdag
tuesday
diploma (het; -‘s)
diploma certificate
direct
direct, straight
dit
this
docent (de; en)
teacher
dochter (de; -s)
daughter
dodenherdenking
memorial day
doek (de; -en)
cloth, towel
doel (het; -en)
goal, aim
doen
to do
dokter (de; -s)
doctor
dom
stupid, silly
dominee (de; -s)
vicar, minister
donderdag
thursday
donker
dark
donkerblond
dark blond
donkerbruin
dark brown
doordeweeks
on weekdays
doorgaan
continue, go on
doorgeven
to pass on
doorlezen
to read through
doorlopen
to walk on
doorlikken
to swallow
doorverbinden
to connect, to put through
doos (de; dozen)
box
doorverwijzen
to send to a specialist
doosje (het; -s)
small box
dorp (het; -s)
village
dorst (de)
thirst
douche (de; -s)
shower
douchecreme (de; -s)
shower gel
douchegordijn (het; -en)
shower curtain
douchen
to take a shower
draaien
to turn
dragen
to wear clothes
drank (de; -en)
drink
drankje (het; -s)
small drink, medicine
dressoir (het of de; -s)
sideboard
drinken
to drink
drogist (de; -en)
chemist
drogisterij (de; -en)
drugstore
dromen
to dream
dronken
drunk
droog
dry
druif (de; druiven)
grape
druk
busy, occupied
drukken
to press
druppel (de; -s)
drop
dubbel
double
dubbeldekker (de; -s)
doubledecker
duidelijk
clear, obvious
duim (de; -en)
thumb
duits
german
dun
thin, slender
duren
to last
dutje (het; -s)
nap, doze
duur
expensive
dynamisch
dynamic
echt
real
echtpaar (het; echtparen)
married couple
economie (de; -en)
economy
econom (de; economen)
economist
een
a; one
eengezinwoning (de; -en)
family house
eens
just; once
eerder
before; previous
eergisteren
the day before yesterday
eerlijk
honest
eerst
first
eettafel (de; -s)
dining table
eeuw (de; -en)
century
egoistisch
selfish, egotistic
eigen
own
eigenlijk
actually, really
eigenschap (de; -pen)
characteristic
eigenwijs
self centered, conceited
eiland (het; -en)
island
eindexamen (het; -s)
final exam
elektricien (de; -s)
electrician
elektrisch
electrical
elk(e)
every, each
elkaar
each other
elleboog (de; elleboogen)
elbow
emotie (de;-s)
emotion
emotioneel
emotional
en
and
energie (de)
energy
engels (het)
english
enkel (de; - s)
ankle
enkele reis (de)
one way journey
enthousiast
enthusiastic
er
there
erg
terrible, sad
ergeens
somewhere
ergeren (zich)
to be irritated
ervaren
to experience
ervaring (de; - en)
experience
etage (de; -s)
floor, story
etalagepop (de; -pen)
shop window dummy, mannequin
eten
to eat
eventueel
possible
evenwichtig
balanced, level-headed
examen (het; -s)
exam
expositie (de; -s)
expositione
extravert
extravert
faculteit (de; -en)
faculty
familie (de; -s)
family
fan (de-s)
fan
fantastisch
fantastic
fauteuil (de; -s)
arm chair, easy chair
favoriet
favorite
februari
february
feest (het; -en)
party, feast
feestdag (de; feestdagen)
public holiday, festive day
feestje (het; -s)
party
fiets (de; -en)
bicycle
fietsen
to cycle
fietsenmaker (de; -s)
bicycle repair shop
fietspad (het; -en)
bike path
fijn
nice, delicate
file
traffic jam
film (de;-s)
film, movie
flat (de; -s)
apartment flat
fles (de; -sen)
bottle
flesje (het; -s)
small bottle
flexibel
flexible
flink
substantial, strong
fluitje (het; -s)
whistle
formulier (het; -en)
form
fornuis (het; fornuizen)
stove top burner
foto (de; - ‘s)
photograph, picture
fotograaf (de; photograven
photographer
fotomodel (het; -en)
cover girl, model
framboos (de; frambozen
raspberry
frans
french
frituren
to fry
fruit het
fruit
fulltime
full -time
fysiotherapeut (de)
physiotherapist
fysiotherapie
physiotherapy
gaan
to go
gang (de; -en)
corridor
garage (de; -s)
garage
gast (de; -en)
guest
gastvrij
hospitable
gebak het
pastry cakes
gebeuren
to happen
geboorte (de; -s)
birth
geboortedatum (de; -s)
date of birth
geboren
born
gebrek (het; gebreken)
lack, shortage
gebruiken
to use
gecondoleerd
my/our condolences
geduld het
patience
geduldig
patient
geel
yellow
geen
no
gefiliciteerd
congratulationsq
gehakt het
minced meat
geheim
secret
geinteresseerd
interested
gek
crazy, strange
geld het
money
gelden
to count, to apply to
geleden
ago
geloven
to believe
geluidsoverlast de
noise pollution
gelukkig
happy
gemakkelijk
easy
gemeenschappelijk
joint, together
gemeente (de; -s)
municipality
gemeentehuis (het, gementehuizen)
municipal hall
gemiddeld
average
genieten
to enjoy
genoeg
enough, sufficient
gescheiden
divorced, seperated
geschiedenis de
history
geschikt
suitable, capable
gesloten
closed, uncommunicative
gesneden (from snijden)
cut, sliced
gesprek (het; - ken)
talk, conversation
getrouwd (from trouwen)
married
gevaarlijk
dangerous
geven
to give
gevoelig
sensitive
geweldig
great, fantastic
gewoon
normal, common
gezellig
cozy, pleasant
gezicht (het; -en)
face
gezin (het; en)
family
gezond
healthy
gezondheid de
health
gisteren
yesterday
gitaar (de; gitaren)
guitar
glas (het; glazen)
glass
goed
good, well
goede vrijdag
good friday
goedemiddag
good afternoon
goedenacht
good night, sleep well
goedemorgen
good morning
goedenavond
good evening
goedendag
good day, hello
goedkoop
cheap
goh!
gosh!, well, well!
gootsteen (de; gootstenen)
sink
gordijn (het; -en)
curtain
graag
please, with pleasure
gracht (de; -en)
canal
gram (het; -men)
gram
grappig
funny
gratis
free of charge
griep de
flu
grieks
greek
grijs
grey
groen
green
groente (de; -s/-n)
vegetables
groenteman (de; -nen)
greengrocer
groep (de; -en)
group
groet (de; -en)
greeting
groot
big, large
grootmoeder (de; -s)
grandmother
grootvader (de; -s)
grandfather
gum (de;-men)
gum
gunstig
favorable
gym
gym
gymnastiek de
gymnastics
haar (het; haren)
hair
haar
her
haarband (de;-en)
hair band
haast de
hurry
hak (de; hakken)
shoe heel
hal (de; hallen)
hall
halen
to get, to fetch
half
half
hallo
hello
hals (de; halzen)
neck
halsketting (de; -en)
necklace
halvarine de
low fat margarine
ham (de;-men)
ham
hamburger (de; -s)
hambuger
hamer (de; -s)
hammer
hand (de; -en)
hand
handdoek (de; -en)
towel
handschoen (de; -en)
glove
handvaardigheid
handicrafts
hangen
to hang
hard
tough; loud
hart (het; -en)
heart
hartelijk gefeliciteerd
congratulations
hartstikke
very
haten
to hate
he
hey
hebben
to have
hectiek de
hectic
heden het
present
heel
very
heer (de; heren)
gentleman
heerlijk
delicious, very nice
heet
hot
hek (het; hekken)
gate
hekel de
dislike, hate
helaas
unfortunately
helemaal
completely, totally
helikopter (de; -s)
helicopter
helpen
to help
hem
him
hemelvaart
ascension day
hen
them
herhalen
to repeat
herhaling (de; -en)
repetition
herinneren
to remember
herinnering (de; -en)
memory
hersenen de
brain
herstel het
recovery
het
the
heten
to be called
hetzelfde
the same
heup (de; -en)
hip
hiel (de; -en)
heel
hier
here
hij
he
hinkelen
to hop, to limp
historisch
historical
hobby (de; -‘s)
hobby
hockeyen
to play hockey
hoe
how
hoek (de; -en)
corner
hoekwoning (de; -en)
corner house
hoeveel
how much, how many
hoeveelheid (de; hoeveelheden)
quantitiy, amount
hoezo
why, what for
hoi
hi
hond (de; -en)
dog
hondenpoep de
dog shit
honger
hunger
hoofd (het; -en)
head
hoofddoek (de; -en)
headscarf
hoofdpijn de
headache
hoofdstad (de; hoofdsteden)
capital city
hoofdstuk (het; -ken)
chapter
hoog
high
hoor
just, no problem
hopen
to hope
horen
to hear
hotel (het -s)
hotel
houden
to keep
houden van
to love
hovenier (de; -s)
gardener
huidig
present
huis (het; huizen)
house
huisarts (de; -en)
family doctor
huisartsenpraktijk (de; -en)
family doctor’s practice
huishouden het
household, housekeeping
huiswerk het
homework
hulp de
help
humoristisch
humoristic
hun
their
huren
to rent, to hire
huur (de; huren)
rent
huurwoning (de; -en)
rented house
huwelijk (het; -en)
marriage
hypotheek (de; hypotheken)
mortgage
ideaal
ideal
idee (het; ideeen)
idea
iedereen
everybody, everyone
iemand
somebody, someone
iets
something
ijs het
ice
ik
I
impulsief
impulsive
in
in, into
in orde
all right
inchecken
check in
inclusief
including, inclusive
inderdaad
indeed
informatie de
information
ingang (de;-en)
entrance
ingenieur (de; -s)
engineer
inhoud de
contents
initiatiefrijk
taking initiative
inkomen (het; -s)
income, salary
inleveren
to hand in
innemen
to take in, to swallow
innerlijk het
inner life, inner feelings
inschrijven
to register, to enroll
inspreken
to record a message
installateur (de; -s)
mechanic, electrician
installeren
to install
instantie
instance
instappen
to get in, to step into
instellen
to adjust, to set
instrument (het;-en)
instrument
intellectueel
intellectual
intake (de; -s)
intake
intakegesprek (het; -ken)
intake interview
intensief
intensive
intercity (de; -‘s)
intercity train
interessant
interesting
interesseren
to be interested
internationaal
international
internet het
internet
introvert
introvert
invullen
to fill in
irriteren
to irritate
isolatie de
isolation; insulation
isoleren
to isolate, to insulate
ja
yes
jaar (het; jaren)
year
jaloers
jealous, envious
jammer
a pity
januari
January
jarig
celebrating one’s birthday
jas (de; -sen)
coat
jazeker
yes, certainly
jazz de
jazz
je
you/your
je/jij
you (subject singular)
jenever de
gin
jong
young
jongen (de; -s)
boy
jongere (de;-n)
young person
jou
you (object singular)
journaal (het; -s)
news
journalist (de; -en)
journalist
jouw
your (singular)
juist
right, correct
juli
july
jullie
you (plural)
juni
june
jurk (de; -ken)
dress
juwelier (de; -s)
jeweller
kaal
bald
kaartje (het; -s)
ticket
kaas (de; kazen)
cheese
kabaal het
noise
kachel (de; -s)
stove
kalender (de; -s)
calendar
kamer (de; -s)
room
kampioen (de; -en)
champion
kantine (de; -s)
canteen
kantoor (het; kantoren)
office
kapper (de; -s)
hairdresser
kapstok (de; -ken)
peg
karakter (het; -s)
character
karaktereigenschap (de; -pen)
character trait
karton
cardboard
kassiere (de; -s)
cashier
kast (de; -en)
cupboard
kat (de; -ten)
cat
kauwen
to chew
keel (de; kelen)
throat
keelpijn de
sore throat
keer (de; keren)
time
kelder (de; -s)
cellar
kenmerk (het; -en)
characteristic, feature
kennen
to know
kerk (de; -en)
church
kers (de; -en)
cherry
Kerstmis
Christmas
ketchup de
ketchup
keuken (de;-s)
kitchen
keus (de; keuzes)
choice
kies (de; kiezen)
molar tooth
kiespijn (de)
toothache
kiezen
to choose
kijken
to look to watch
kilo (de; -‘s)
kilo
kin (de; -nen)
chin
kind (het; kinderen)
child
kinderopvang (de)
nursery, day care
kip (de; -pen)
chicken
kipfilet (de; -s)
fillet of chicken
kippenbout (de; -en)
chicken bone
kippenpoot (de; kippenpoten)
chicken leg
klaar
ready
klaarmaken
to prepare, to make ready
klant (de; -en)
customer
klassiek
classic(al)
kleding (de)
clothes
kledingkst (de; -en)
wardrobe
kledingwinkel (de; -s)
clothes shop
kleed (het; kleden)
the carpet
kleermaker (de; -s)
tailor
klein
small, little
kleindochter (de; -s)
granddaughter
keinkind (het; -eren)
grandchild
kleinzoon (de; -s)
grandson
kleren (de)
clothes
kletsen
to chat, to talk
kleur (de; -en)
the color
klimaat (het)
the climate
klok (de; -ken)
clock
klus (de; -sen)
handyman job
klussen
to do a handyman job
knap
clever, handsome
kneuzen
to bruise
knie (de; -en)
knee
knotje (het; -s)
knot of hair
koekje (het; -s)
cookie
koel
cool
koelen
to cool
koelkast (de; -en)
fridge
koffie (de)
coffee
kok (de; -s)
cook
koken
to cook
kom op (schiet op)
come on, hurry up
komen
to come
komend
coming, next
komisch
funny, comic
komkommer (de; -s )
cucumber
Koningsdag
Queen’s Day
koopavond (de; -en)
shopping evening
koopwoning (de; -en)
own house, property
koor (het; koren)
choir
koorts (de)
fever
kop (de; -pen)
cup
kopen
to buy
kopje (het; -s)
small cup
koppig
obstinate, stubborn
kort
short
kortig (de; -en)
discount
kostern
to cost
kostuum (het; -s)
costume, suit
koud
cold
kraan (de; kranen)
tap
krant (de; -en)
newspaper
krentenbol (de; -len)
currant bun
krijgen
to get, to recieve
kroeg (de; -en)
pub
kroket (de; -ten)
croquette
krop (de; -pen)
head of lettuce
kruispunt (het; -en)
crossing, intersection
kruk (de; -ken)
stool
krullend
curling
kuit (de; -en)
calf (leg)
kunnen
can, be able to
kussen (het; -s)
cushion, pillow
kut (de; ten)
vagina, cunt
kwaad
angry
kwaliteit (de; -en)
quality
kwart (het; -en)
quarter
kwartier (het; -en)
quarter of an hour
kwijtraken
to lose
laag
low
laars (de; laarzen)
boot
laatste
last final
lamp (de; -en)
lamp
lamsvlees het
lamb
land (het; -en)
country
landen
to land
landkaart (de; -en)
country map
lang
long