de kleuter Flashcards

1
Q

groei en gewicht

A

6.5 tot 8 cm per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

motorische ontwikkeling heeft 2 dingen eronder

A

grove en fijne motoriek
de zelfredzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

grove en fijne motoriek

A

grove leert de kleuter springen op één been springen achteruit lopen, evenwichtsgevoel wordt beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de zelfredzaamheid

A

ze leren veel van eten met mes en vork naar veters strikken en de zelf aankleden tanden poetsen en naar wc gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

congnitieve ontwikkeling heeft 6 onderdelen welke ?

A

deze zijn : het geheugen , paiget en de conservatie theorie ,taalontwikkeling ,de fantasie en pedagogisch handelen , nieuwsgierigheid , kindertekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kinderamnesie

A

heel vroege hinnereingen hebben we meestal pas vanaf 3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de oorzaak van kinderamnesie (2)

A

tijdends de eerste jaren zijn de hersenen nog volop aan het ontwikkelen
tweede is de taalontwikkeling heel wat ontwikkelingen slaan we op via de taal zonder de taal is het moeilijke om de herinneringen op te slaan en terug te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitieve onderzoeken op kinderen wie

A

jean piaget verstandelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vindingen van piaget ?

A

gevonden dat ze in de pre operationele stadium zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pre operationele stadium what is het

A

het denken is nog compleet gebonden aan de directe waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

what houdt pre opeationele dan in

A

een kleuter denkt gecentreerd ; hij kan maar met één kenmerk rekening houden bv grote van glas niet de hoeveelheid of de lengte van een rij aan appels niet hoeveel er in die rij zitten

kleuters kunnen nog niet reversibel denken (ze kunnen nog niet de proef terugdraaien )

de kleuter denkt egocentries ze kan niet izien dat mensen niet zien wat zij zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gecentreerd denken bij kleuter

A

hij kan maar met 1 kenmerk rekening houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

niet revesible denken

A

ze kunnen niet de proef terug draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

egocentries denken

A

ze kunnen niet inzien dat andere mensen niet zien wat zij zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

enkel aandacht voor welke toestanden ?

A

de begin en eindtoestand niet hoe we er geraakt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

semantiek ?

A

woordenshat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

passief ? actieve taal ?

A

passief naar actieve taal is het horen van woorden en zien wat ze betekenen voor ze in de eigen woordschat te steken en gebruiken het actieve deel

18
Q

zinconstructie

A

begint te kloppen (syntactische ontwikkelingen )

19
Q

morfologische ontwikkeling

A

verbuigen en vervoegingen ook komt de meervouden en verkleinwoorden al op ze gebruiken verkleinwoorden omdat volwassen waarschijnlijk er ook veel gebruiken

20
Q

verkleinwoorden ?

A

ze gebruiken ze veel ook waar het niet moet volgens onze taal

21
Q

vervoegen van werkwoorden

A

moeilijke omdat ze regels leren kennen en ze gebruiken waar ze niet klopt

22
Q

bedmonologen ?

A

kinderen gaan in bed alles van in hun taalrepetroir oefenen klanken, woorden, zinsbouw enzo

23
Q

taalontwikkeling en pedagogisch handelen

A

zie pagina 10 echt nodig

24
Q

de fantasie 3 funties

A

fantasie als spel
fantasie als verwerking van ervaringen
fantasie als verklaring van de werkelijkheid

25
Q

nieuwsgierigheid

A

vanzelf leert waneer het betroken bezig is

26
Q

kindertekening stadias ?

A

kopvoeders
rond 5 worden het mensteken
doorzichtige tekenening
schemas

27
Q

waneer spreken we van empatish vermogen

A

waneer het beseft er een ikje is en zo ook weet dat iemand anders ook een ikje heeft waneer ze beginnen weten over ander ook gevoelens hebben

28
Q

imitatie

A

cooperatieve spell dat ze samen doen vooral in rollespelen te zien

29
Q

identificatie

A

iemand die het spiegelen van de gehele zelf van iemand anders doet
bv genderidentificatie

30
Q

zelfbewustzijn

A

ontstaat rond het derde en groeide met zelfkennis

31
Q

zelfbeeld

A

onstaat in kleutertijd en reacties van anderen beïnvloeden deze sterk

32
Q

pedagogisch handelen

A

positieve stimulatie
ruimte bieden
het stellen van regels en grenzen
belonen
creëren van structuur en rituelen

32
Q

seksuele ontwikkeling

A

nieuwsgierigheid naar vershil tussen jongens en meisjes
freuds psychosekuele ontwikkeling en fasen

32
Q

freuds fasen

A

orale fase
anale fase
fallische fase
latente fase
genitale fase

33
Q

orale fase

A

ondekt de wereld met zijn mond plezier en pijn (0 , 1.5)

33
Q

anale fase

A

zindelijkheidstraining succes en onlust bij problemen (1.5 , 3)

34
Q

fallische fase

A

intresse in hun geslacht en het verschil indroduceert het oedipuscomplex bij jongens verliefd op hun moeder en vader is rivaal en castratie angst
meisjes krijgen elektracomplex penisnijd jaloers op jongens ( 3 , 5 )

35
Q

latente fase

A

minder bewust met hun seksualiteit bezig zijn 5 tot 12

36
Q

genitale fase

A

pubertiet en adolescentie bewust en intresse in seksualiteit 12 tot 21

37
Q

geweten

A

het geheel van normen en waarden waarin we geloven en waarop we ons gedrag proberen af te stemmen

38
Q

ontwikkeling van het geweten (4 dingen

A

1 extern geweten bij peuter waar gehoorzaamheid vooral afhangt van ouderlijk toezicht
2 zeggen tegen zichzelf dat het niet mag
3 de kinderen schijven de schuld op iemand anders
4 intern geweten bij kleuters waar identificatie met normen en waarden plaatsvindt