de hele mikmak Flashcards

1
Q

benedenloop

A

laagste deel van de rivier, net voordat het water de zee in stroomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bovenloop

A

het begin van de rivier, vanaf de bron, het bovenste deel
dat meestal in de bergen stroomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chemische verwering

A

het afbrokkelen van gesteente door de werking van zuurstof en vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

erosie

A

de uitschurende werking van stromend water, wind of ijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mechanise verwering

A

het afbrokkelen van gesteente zonder dat de samenstelling verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

polder

A

stuk land, omgeven door dijken waar de waterstand geregeld kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sedimentatie

A

proces waarbij korrels blijven liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sediment gesteente

A

gesteente dat ontstaat wanneer lagen sediment worden samengeperst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stollingsgesteente

A

gesteente dat ontstaat wanneer magma stolt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stroomgebied

A

het gebied dat afwatert op een rivier en haar zijrivieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verwering

A

het verbrokkelen van gesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

agglomeratie

A

aaneengesloten stedelijke bebouwing die zich uitstrekt over meer dan één gemeente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

compacte stad

A

stadvernieuwing waarbij het opvullen van open plekken en het bouwen van nieuwe wijken tegen de oude stad uitganspunten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gentrificatie

A

het proces waarbij oude stadsbuurten worden opgeknapt. wonen wordt er wel duurder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

re-urbanisatie

A

de stad wordt een aantrekkelijke woonplaats en de bevolking neemt weer toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

segregatie

A

het gescheiden wonen van verschillende bevolkingsgroepen in een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

suburbanisatie

A

proces waarbij mensen en bedrijven vanuit een stad naar het omringende platteland verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verstedelijking

A

proces waarbij mensen van het platteland naar de stad trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verstedelijkingsgraad

A

percentage van de bevolking dat in steden woont

20
Q

verstedelijkingstempo

A

percentage waarmee de verstedelijkingsgraad jaarlijks toeneemt

21
Q

vestigingsoverschot

A

het positieve verschil tussen het aantal mensen dat vertrekt en dat zich vestigt

22
Q

vinex- wijk

A

een nieuw stadsdeel dat tegen de oude stad is aangebouwd

23
Q

aquifer

A

waterhoudende laag in de ondegrond

24
Q

droogmakerij

A

polder ontstaan door het droogmalen (leegpompen) van een plas of van een stuk zee.

25
Q

duurzaam waterbeheer

A

waterbeheer waarbij alleen de voorraad vernieuwbaar water wordt gebruikt

26
Q

infiltratie

A

het in de grond indringen van water

27
Q

inklinking

A

de daling van het maaiveld (de bovenkant van de grond) door ontwatering

28
Q

klimaatadaptatie

A

het landschap aanpassen aan een ander klimaat

29
Q

niet- vernieuwbaar water

A

water dat niet of heel langzaam wordt aangevuld waardoor het opraakt (bijv. bij een aquifer).

30
Q

piekafvoer

A

verhoogde afvoer van de rivier

31
Q

polder

A

een gebied omsingeld door dijken waarbinnen de waterstand geregeld kan worden

32
Q

vernieuwbaar water

A

water dat in het tempo aangevuld wordt waarin het verbruikt wordt

33
Q

waterkringloop

A

het proces waarbij zeewater na verdamping via wolken, neerslag en via grondwater en rivieren weer terugstroomt naar zee.

34
Q

biodiversiteit

A

de variatie aan plant- en diersoorten in de natuur

35
Q

draagkracht

A

het vermogen van de aarde om alle mensen te kunnen laten leven/wonen

36
Q

duurzaam

A

voorzien in eigen behoeften zonder dat het milieu belast wordt en grondstoffen uitgeput raken, zodat de wereld leefbaar blijft voor in de toekomst.

37
Q

duurzame energiebron

A

een energiebron die niet opraakt

38
Q

ecologische voetafdruk

A

de ruimte die een persoon nodig heeft om zijn leven te kunnen leiden.

39
Q

energietransitie

A

overschakelen van het gebruik van fossiele energie naar duurzame energie

40
Q

fossiele energiebronnen

A

energiebronnen die ontstaan zijn uit planten en dieren, zoals aardolie, aardgas en steenkool

41
Q

klimaatverandering

A

verandering van het klimaat op de aarde door natuurlijke oorzaken of activiteiten van de mens.

42
Q

koolstofdioxide

A

een belangrijke gas die warmte kan vasthouden en dat van nature voorkomt in de atmosfeer

43
Q

natuurlijke hulpbronnen

A

producten uit de natuur die mensen goed kunnen gebruiken

44
Q

productieketen

A

de schakels waaruit het productie proces van goederen bestaat. Van grondstof tot eindproduct

45
Q

schaalvergroting

A

het steeds groter worden van (landbouw)bedrijven.