De bestuurlijke kaart van Nederland Flashcards

1
Q

Juridisch

A

Alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Publiekrechtelijke grondslag

A

Het bestaan van een organisatie is wettelijk vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Economisch/financieel

A

Organisaties die gefinancierd worden uit algemene middelen, dus uit belastingen, premies, overheidssubsidies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doel/taakstelling

A

Richten zich op het algemeen belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maatschappelijk middenveld

A

Maatschappelijke instellingen die publieke taken hebben, die soms worden gefinancierd uit belastingopbrengsten of premieheffingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarin onderscheid Nederland zich ten opzichte van andere landen?

A
  • Constitutionele monarchie
  • Rechtsstaat
  • Scheiden der machten
  • Scheiding kerk en staat
  • Parlementair stelsel
  • Bestuurders worden niet door de bevolking gekozen
  • Kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging
  • Gedecentraliseerde eenheidsstaat
  • Geen constitutioneel hof
  • Geen juryrechtspraak
  • Omvangrijk functioneel bestuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Constitutionele monarchie

A

We hebben een koning als staatshoofd, en zijn dus geen republiek met een president aan het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rechtsstaat

A

Het overheidshandelen is onderworpen aan de regels van het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Legaliteitsbeginsel

A

De overheid mag niet met willekeur handelen. De overheid mag alleen handelen o.g.v. wettelijke bevoegdheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Scheiding der machten

A

Er bestaat een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Deze machten zijn onafhankelijk van elkaar en controleren elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Scheiding kerk en staat

A

Er is geen staatskerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Parlementair stelsel

A

De bevolking kiest rechtstreeks het hoogst besluitvormende orgaan (Tweede Kameer).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Representatieve/indirecte democratie

A

De bevolking kiest vertegenwoordigers, die vervolgens besluiten nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Directe democratie

A

Democratie waarbij de burger direct zeggenschap heeft, zoals bv. met referenda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A

De ministers zijn verantwoordelijk voor het optreden van het staatshoofd en het doen en laten van rijksambtenaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vertrouwensregel

A

Ministers worden geacht af te treden als zij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging zijn verloren

17
Q

het parlementaire stelsel bestaat uit twee pijlers

A
  • Ministeriële verantwoordelijkheid

- Vertrouwensregel

18
Q

Dualistisch

A

De volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de regering, en ministers kunnen geen deel uitmaken van de Staten-Generaal.