De Bedrijfsrevisor Flashcards
(33 cards)
1
Q
Verklaren
A
Expliquer
2
Q
L’explication
A
De verklaring
3
Q
Le législateur
A
De wetgever
4
Q
Les pouvoirs public, l’Etat
A
De overheid
5
Q
Contrôler, vérifier
A
Nakijken
6
Q
Le rapport
A
Het verslag
7
Q
Rendre un rapport
A
Een rapport iitbrengen
8
Q
Indépendant
A
Onafhankelijk
9
Q
Approuver
A
Goedkeuren
10
Q
La mission
A
De opdracht
11
Q
Prévoir
A
Voorzien
12
Q
Faire appel à
A
Een beroep doen
13
Q
Faire de la publicité
A
Publiciteit maken
14
Q
Connaître
A
Kennen
15
Q
Exercer un métier
A
Een beroep uitoefenen
16
Q
Une profession libérale
A
Een vrij beroep
17
Q
Permettre, autoriser
A
Toelaten
18
Q
Permis, autorisé
A
Toegelaten
19
Q
Essayer
A
Proberen
20
Q
Le commerce
A
De handel
21
Q
L’orientation
A
De richting
22
Q
Le réviseur agréé
A
De erkende revisor
23
Q
Le délai d’attente
A
De wachtperiode
24
Q
Prester
A
Presteren
25
L’expérience
De ervaring
26
Le niveau
Het niveau
27
Collaborer
Meewerken
28
Faible
Zwak
29
Au niveau mondiale
Op wereldvlak
30
Plus ou moins
Min of meer
31
En lien avec
In verband met
32
La comptabilité
De accountancy, de boekhouding
33
Croire
Geloven
