Dativus + Genitivus Flashcards

1
Q

εδωκας την αρχην τω υιω

A

Je gaf de heerschappij aan je zoon - dat als meewerkend persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ελεγεν αυτοις ταδε

A

Hij vertelde hun het volgende - dat als meewerkend persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

οικιδιον εστι μοι μικρον

A

Ik heb een klein huisje - dat van bezit / dativus possesivus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

δυω αυτω υιεις ησαν

A

Hij had twee zoons - dat van bezit / dativus possesivus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

οι συμμαχοι συνελεξαν στρατον τοις Αθηναιοις

A

De bondgenoten verzamelden een leger voor de Atheners - dat van voordeel of nadeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

μη μοι σεαυτον λυπει

A

Doe jezelf alsjeblieft geen verdriet aan! - dat van emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ως κακος μοι ο ιππος

A

Wat is me dat een mooi paard! - dat van emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

παντα μοι ειρηται

A

alles is door mij gezegd - dat van de handelende persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

επορευοντο τρισχιλιοις οπλιτιας

A

Zij trokken op met drieduizend hoplieten - dat sociativus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

η ναυς απωλετο αυτοις τοις ανδρασιν

A

Het schip verging met de mannen zelf - dat sociativus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

αμαξη εις την Αυλιδα ελαυνουσιν

A

Met een wagen rijden zij naar Aulis - dat van middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ετειχιζον λιθοις

A

Zij bouwden met stenen - dat van middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

χολω ουκετι της μαχης μετεχει

A

Uit woede doet hij niet meer mee aan de strijd - dat van oorzaak/reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

τουτω τω τροπω

A

Op die manier - dat van de manier waarop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

σιωπη

A

In stilzwijgen - dat van de manier waarop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ανεμω καλω

A

Met gunstige wind - dat van de manier waarop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

λογω

A

In schijn - dat van de manier waarop

18
Q

τω οντι

A

In werkelijkheid - dat van de manier waarop

19
Q

εργω

A

In feite - dat van de manier waarop

20
Q

ταυτη τη ημερα

A

Op die dag - dat van tijd

21
Q

χειμωνι

A

In de winter - dat van tijd

22
Q

τη υστεραια

A

Op de volgende dag - dat van tijd

23
Q

πολλω μειζων

A

Veel groter - dat van maat

24
Q

εγενετο τρισιν ημεραις υστερον

A

Het gebeurde drie dagen later - dat van maat

25
τα *των Αθηναιων* τεκνα
De kinderen van de Atheners - gen van bezit / genitivus possessivus
26
τα δωρα τα *των Ελληνων*
De geschenken van de Grieken - gen van bezit / genitivus possessivus
27
ηδε η οικια εστι *του Σωκρατους*
Dit huis is van Sokrates - gen van bezit / genitivus possessivus
28
φροντις *των παιδων* (A & B)
A. Zorg van de kinderen (genitivus subjectivus) B. Zorg voor de kinderen (genitivus objectivus)
29
φοβος *των πολεμιων*
Angst voor de vijand - genitivus objectivus
30
επιθυμια *της παρθενου*
Verlangen naar het meisje - genitivus objectivus
31
στεφανος *ανθων*
Een krans van bloemen - gen van het geheel (gen partitivus)
32
οι αριστοι των Ελληνων
De besten van de Grieken - gen van geheel / genitivus partitivus
33
τις *υμων;*
Wie van jullie? - gen van geheel / genitivus partitivus
34
που *γης;*
Waar ter wereld? - gen van geheel / genitivus partitivus
35
εσθιειν / πινειν *τινος*
(Van) iets eten/drinken - gen van geheel/ genitivus partitivus
36
ουδεν αμεινον *ειρηνης* = ουδεν αμεινον η ειρηνη
Niets (is) beter dan vrede - gen van vergelijking / genitivus comparationis
37
οργιζομαι υμιν *της φυγης*
Ik ben boos op jullie vanwege jullie vlucht - gen van oorzaak
38
Σωκρατη *ασεβειας* εγραψατο
Hij klaagde Sokrates aan wegens goddeloosheid - gen van oorzaak
39
*της νυκτος*
‘S nachts - gen van tijd
40
*θερους*
‘S zomers - gen van tijd
41
*ολιγου χρονου*
Binnenkort - gen van tijd