CYA section: A-B-C Flashcards
1
Q
d’accord
A
oké
2
Q
je prends
A
ik verlies
3
Q
je porte
A
ik draag
4
Q
les/des vétements
A
de kleren
5
Q
le/un pantalon
A
de/een broek
6
Q
le/un t-shirt
A
een t-shirt
7
Q
devant
A
voor
8
Q
derrière
A
achter
9
Q
meilleur
A
beter
10
Q
meilleure
A
beter (vt)
11
Q
excité
A
opgewonden
12
Q
excitée
A
opgewonden (vt)
13
Q
je montre
A
ik laat zien
14
Q
près de
A
dichtbij
15
Q
loin de
A
ver van
16
Q
y
A
er / erheen
17
Q
le/un pied
A
de/ een voet
18
Q
je conduis
A
ik bestuur
19
Q
i’/une la voiture
A
de/een auto
20
Q
la/ une policière
A
de/ een politie-agente
21
Q
la/ une rue
A
de/ een straat
22
Q
ça marche
A
hij doet het
23
Q
ça ne marche pas
A
hij doet het niet
24
Q
quand même
A
toch