CVA Flashcards

1
Q

(Hyper) acute revalidatiefase

A

0 tot 24 uur. Deze
fase wordt gekenmerkt door medische diagnostiek, voorko- men van progressieve schade aan de hersenen en secundaire complicaties. Er wordt gestreefd naar tijdige mobilisatie en vroegtijdig geïnitieerde revalidatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vroege revalidatiefase

A

24 uur t/m 3 maanden. Deze fase wordt gekenmerkt door revalidatie, gericht op restitutie van functie en, indien dit niet mogelijk is, op het aanleren van compensatiestrategieën, zodat beperkingen in activiteiten en participatie worden voorkomen of verminderd. Zo nodig wordt aandacht besteed aan aanpassingen in de omgeving of zorgverlening aan huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Late revalidatiefase

A

3 tot 6 maanden. Deze fase is een vervolg op de vroege revalidatiefase, waarin de nadruk ligt op het voorkomen of verminderen van beperkingen in acti- viteiten en participatie. Zo nodig wordt aandacht besteed aan aanpassingen in de omgeving of zorgverlening aan huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Revalidatie in de chronische fase

A

6 maanden of meer. Deze fase wordt gekenmerkt door ondersteuning
en begeleiding van de patiënt (‘support’, i.e. behoud en preventie), met als doel het verwerkingsproces te ondersteu- nen, het maatschappelijk functioneren en het leren omgaan met beperkingen te optimaliseren, het behoud van de fysieke fitheid te bevorderen en de kwaliteit van leven te monitoren. In geval van functionele verbetering of verslechtering wordt gericht ingezet op respectievelijk (tijdelijk) continueren van de therapie of het opnieuw bereiken van het na de initiële revali- datie bereikte niveau van functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De stappen van methodisch handelen

A
  1. Aanmelding, oriëntatie op de hulpvraag, screening en informatie aan de patiënt.
  2. Anamnesegesprek
  3. Fysiotherapeutisch onderzoek
  4. Formulering van de fysiotherapeutische diagnose en indicatiestelling
  5. Behandelplan
  6. Uitvoering behandelplan
  7. Evaluatie
  8. Afsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Instellingen die tot de stroke service worden gerekend

A
  • ziekenhuis stroke units
  • revalidatiedentra
  • verpleeghuizen
  • huisartsvoorzieningen, praktijken fysiotherapie en instellingen voor wijkverpleging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijke aan fysiotherapie gerelateerde aspecten zijn

A
  1. het vroegtijdige mobiliseren van de patiënt binnen 24 uur na het ontstaan van CVA
  2. het hebben van gemeenschappelijke doelstelling binnen het team
  3. regelmatige bijscholing van teamleden
  4. het systematisch screenen van patiënten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het behandelteam bestaat uit

A

arts, verpleegkundige, fysio, ergotherapeut, logopedist, neuropsycholoog, maatschappelijk werker, bewegingsagoog, activiteitenbegeleider, diëtist en apotheker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rol van de fysio op de stroke service

A
  • vastleggen zorginhoudelijke gegevens
  • zich op de hoogte houden van het interdisciplinair vastgestelde revalidatiebeleid
  • regelmatig objectiveren van het functioneren van de patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

intensiteit van oefentherapie

A

is afhankelijk van de balasting-belastbaarheid van de patiënt. (ongeveer 45 min per dag oefenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

7 basismeetinstrumenten

A
  1. MI
  2. TCT
  3. BBS
  4. FAC
  5. 10MLT
  6. FAT
  7. BI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aanbevolen meetinstrumenten

A
  1. FMA
  2. 10MLT
  3. 6MWT
  4. TIS
  5. TUG
  6. ARAT
  7. NHPT
  8. NEADL
  9. SSQOL
  10. NNM
  11. MAS
  12. EmNSA
  13. NIHSS
  14. NPRS
  15. FES
  16. FSS
  17. HADS
  18. MoCA
  19. O-LCT
  20. CSI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer worden basismeetinstrumenten afgenomen?

A
  • Tijdens het diagnostisch proces
  • bij afsluiting van de behandelperiode of overdracht
  • aan het einde van de eerste week, na 3 maanden en na 6 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer worden de aanbevolen meetinstrumenten afgenomen?

A

Afhankelijk van de hulpvraag van de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel % hersteld binnen 3 maanden?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetmomenten voor prognose

A

< 48 uur
wekelijks gedurende de eerste maand, daarop volgend maandelijks tot de 6e maand
Halfjaarlijks bij incompleet herstel binnen 6 maanden

17
Q

Meetinstrumenten loopvaardigheid

bepalen prognose

A

-TCT
-MI
evt
-FMA
-BI
-NIHSS
-BI
-FAC

18
Q

Meetinstrumenten handvaardigheid

bepalen prognose

A

-FMA
-MI
evt
-FAT
-ARAT

19
Q

basale ADL vaardigheden meetinstrumenten

bepalen prognose

A
-BI
evt
-NIHSS
-MI
-FAC
mRS
20
Q

Prognose loopvaardigheid

A

ongeveer 70 tot 80 % van de patiënten met een CVA kan na verloop van tijd weer zelfstandig lopen. Dus in principe gunstig

21
Q

Wanneer vindt het meeste herstel plaats?

A

eerste 3 maanden

22
Q

Een goede prognose voor de loopvaardigheid in de eerste paar dagen kan gemeten worden door?

A
  • TCT = 25 punten
  • MI = >25 punten
  • Fugl-Meyer = >19 punten
23
Q

Hoeveel % van de patiënten met een arm/ hand parese hersteld volledig binnen 6 maanden?

A

34%

24
Q

Wanneer de patiënt na 2 weken nog geen willekeurige grijpfunctie heeft is er sprake van?

A

een negatieve prognose

25
Q

Welk meetinstrument wordt gebruikt om de zelfstandigheid in ADL na de eerste week te meten?

A

BI

26
Q

Prognostische factoren voor de loopvaardigheid zijn

A
  • initiële redelijk goede ADL vaardigheden
  • jonge leeftijd
  • afwezigheid van homonieme hemianopsie
  • continentie voor urine
  • afwezigheid van premorbide beperkingen in loopvaardigheden en ADL
27
Q

Risicofactoren voor het krijgen van een CVA

A

-hoge leeftijd
-mannelijk geslacht
-een eerder doorgemaakte CVA of TIA
-hypertensie
-diabetes mellitus
-roken
coronaire hartziekten
-overmatig alcoholgebruik
-lichamelijke inactiviteit