Consumptie Flashcards
Consumptie/ Consumeren
Het gebruiken of kopen van goederen en diensten.
Goederen
Zijn producten.
Diensten
Een niet- fysiek product wordt geleverd.
Materieel
Ze zijn aan te raken. (goederen)
Immaterieel
Ze kunnen niet worden aangeraakt. (diensten)
Verbruiksgoederen
Producten die je opmaakt door ze te gebruiken. Ze kunnen maar één keer (of een beperkt aantal keer gebruikt worden).
Bijv. een pizza, pleister of potlood.
Gebruiksgoederen
Dit zijn producten die je meerdere keren kunt gebruiken. Ze zullen niet opgaan door gebruik, maar worden vervangen wanneer ze kapot gaan.
Bijv. Fiets, stofzuiger of een stoel.
Basisbehoeften/ Primaire behoeften
Alles wat je nodig hebt om redelijk te kunnen leven.
Bijv. Eten en drinken, kleding, onderdak en medicijnen.
Noodzakelijke goederen/ Primaire behoeften
Goederen die mensen nodig hebben om te overleven.
Overige behoeften/ Secundaire behoeften
Dingen waar we zonder mee zouden kunnen leven.
Bijv. Tv, telefoon, dure kleding.
Luxe goederen/ Secundaire behoeften
Bijv. Dure tv, auto en verre reizen. Je hebt deze goederen niet per se nodig om te kunnen overleven.
Schaarste (Niet hetzelfde als zeldzaamheid)
Als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om het product voort te brengen.
Zeldzaamheid (Niet hetzelfde als schaarste)
Iets dat weinig aangetroffen wordt.
Zelfvoorziening
Dat je zelf in je behoefte aan goederen of diensten voorziet zonder dat je producten of diensten koopt.
Collectieve voorzieningen
Door de overheid geregelde vorm van dienstverlening aan de bevolking, die gratis of tegen een vergoeding beneden de kostprijs wordt geleverd.
Bijv. Politie, straatverlichting en dijken.