Consumer Insights test Flashcards

1
Q

Wat is een consumer insight

A

een consumer insight is een nieuw, uniek inzicht in belangrijke klantenbehoeften dat de basis vormt voor concurrentie voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is the black box model

A

stimulus -> blackbox -> respons: beslissingsmodel zit in een zwarte doos. We weten niet precies hoe het zit. Stimuli zijn prikkels bijv. layout van het product of meningen. Respons is de reactie hierop, bijv. het kopen of meer info vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het beoordelen van informatie: welke vormen van selectieve perceptie zijn er

A
  • selectieve aandacht
  • selectieve interpretatie
  • selectieve bloodstelling
  • selectieve herinnering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het beoordelen van informatie: selectieve aandacht

A

selectieve aandacht is gebasseerd op specifieke interesses en behoeftes. We kunnen niet alle indrukken goed in ons opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het beoordelen van informatie: selectieve interpretatie

A

Dezelfde reclame uiting kan door twee verschillende consumenten op een andere manier geinterpreteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het beoordelen van informatie: selectieve bloodstelling

A

selectief zijn in de info waarmee je geconfronteerd wilt worden. Bv abo op tijdschriften, nieuwsbrieven etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het beoordelen van informatie: selectieve herinnering

A

onbewust filteren van info die je wil herinneren. Bv. wel eigen pincode onthouden, maar niet die van je vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke soorten consumentenbehoeften zijn er

A
  • primaire behoeften/secundaire
  • materiele behoeften/immatierele
  • manifeste behoeften/ latent
  • individueel/collectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Consumentenbehoefte: primaire behoeften/secundair

A

primair: noodzaak levensonderhoud
secundair: luxe producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Consumente behoefte: materiele/immateriele behoeften

A

Materiele: tastbare producten
immateriele: geestelijk (kennis, cultuur etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Consumenten behoefte: Manifeste/latente

A

manifest: bewust
letent: onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Consumenten behoefte: individueel/collectief

A

j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de laddering techniek

A

Laddering is een techniek die is ontwikkeld om mensen uit een doelgroep te interviewen. Het doel van laddering is het ontdekken van associaties van een product of merk. Laddering legt een relatie tussen concrete productattributen en waarden: datgene wat mensen belangrijk vinden.

  • Bottom-up: je stelt de betekenisladder vast van beneden naar boven. Je begint met het vragen naar eigenschappen van producten. Vervolgens stel je vragen om de betekenis van die eigenschappen te achterhalen. Tenslotte vertaal je de betekenissen naar waarden: instrumentele waarden en eindwaarden.
  • Top-down; Als de waarden van een merk of product al vaststaan, kan de interviewer kiezen voor een top-down benadering: waarden, consequenties en ten slotte attributen, die onderaan de betekenisladder staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke fasen heeft laddering

A
  1. kenmerken
  2. gevolgen
  3. waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke fasen zijn er bij het schrijven van een focus rapportage

A
  • exploration
  • mapping potential
  • Application
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Focusrapportage: exploration

A

het vinden van een consumer insight en het begrijpen ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Focusrapportage: mapping potential

A

begrijpen waarom het interessant is en de drijvende krachten erachter vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Focusrapportage: Application

A

Toepassen en uitzoeken hoeveel vraag er naar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een tipping point

A

het magische moment wanneer een idee, trend of gedrag een drempel overschrijdt en zich verspreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke drie kenmerken heeft een tipping point

A
  1. het is besmettelijk
  2. kleine oorzaken met grote gevolgen
  3. verandering gebeurt dramatisch, inplaats van gelijdelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is the law of the few

A

The Law of the Few”. Hij leerde dat je niet meteen veel mensen moet beïnvloeden als je een grote groep wil beïnvloeden, maar dat je vooral mensen moet beïnvloeden die heel invloedrijk (influencers) zijn en een groot netwerk (connectors) hebben. Soms worden dit soort mensen ook opinion leaders genoemd.

Hier zijn drie soorten mensen voor nodig:
1. Connectors; Connectors verbinden ons met nieuwe mensen in hun netwerk. Ze vervullen de rol van aanbeveler (“the power of recommendation”)
Connectors hebben vaak veel weak ties waarmee je veel meer kan bereiken.

  1. Mavens; verbinden ons met nieuwe informatie. Dit doen ze niet uit eigen belang, maar om je te helpen en te informeren
  2. Salesmen; Overtuigen ons wanneer we nog niet overtuigd zijn. Ze zijn de marketeers van de hype.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De basis voor de theorie achter het creëren van een epidimie ligt in een drietal factoren/ingrediënten, welke zijn dat:

A
  1. The law of the few
  2. The Stickiness factor
  3. The power of context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is the power of the context

A

De kracht van het verhaal: voorbeeld gebroken ramen; Als je een gebroken raam niet repareert, zullen al snel de volgende ramen sneuvelen. Hierdoor kan een ketting van kleine naar grote criminaliteit ontstaan.

Als we de verkeerde informatie uitzenden over hoe belangrijk we een context vinden dan valt iedere communicatie dood en komt er geen omslagpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een referentiegroep

A

een referentiegroep is een groep die invloed heeft op oordelen, aspiraties en gedrag van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke groepen oefenen er invloed over je uit

A

Normatieve invloed: referentiegroep stelt fundamentele gedragsnormen vast en ziet toe op naleving bv. ouders

comparatieve invloed: beslissingen over specifieke merken of activiteiten worden beinvloedt. bv ajax, harley davidson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is normatieve invloed

A

Normatieve invloed: referentiegroep stelt fundamentele gedragsnormen vast en ziet toe op naleving bv. ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is comparatieve invloed

A

comparatieve invloed: beslissingen over specifieke merken of activiteiten worden beinvloedt. bv ajax, harley davidson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat voor soorten referentiegroepen zijn er

A

formele groepen: grote formele organisatie met een herkenbare structuur. deze groep is makkelijker identificeerdbaar en bereikbaar voor marketeers.

informele groepen: kleine, informele groep bijvoorbeeld vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Er zijn drie vormen van invloed

A

Informationele invloed: het verkrijgen van informatie op verschillende manieren

Instrumentele invloed: voldoen aan verwachtingen van bepaalde personen

waarde expressieve invloed: betrekken op jezelf. Passen de waarden van de aankoop bij mij?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is informationele invloed

A

Informationele invloed: het verkrijgen van informatie op verschillende manieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is instrumentele invloed

A

Instrumentele invloed: voldoen aan verwachtingen van bepaalde personen

32
Q

Wat is waarde expressieve invloed

A

waarde expressieve invloed: betrekken op jezelf. Passen de waarden van de aankoop bij mij?

33
Q

Welke soorten macht hebben referentiegroepen

A
  1. identificatiemacht
  2. informatie macht
  3. expertmacht
  4. legitieme macht
  5. beloningsmacht
  6. bestraffingsmacht
34
Q

Identificatiemacht

A

consumenten stemmen vrijwillig hun gedrag af op degene met wie ze zich willen identificeren.

35
Q

informatiemacht

A

macht door het delen van kennis

36
Q

expertmacht

A

personen die kennis hebben op een bepaald terrein

37
Q

legitiememacht (op basis van wetten)

A

macht op grond van sociale overeenkomsten -> uniform bij politie. Portiers bij een discotheek hebben bijvoorbeeld gelegitimeerde macht mensen die zich niet aan de opgestelde regels houden uit de discotheek te verwijderen.

38
Q

beloningsmacht

A

persoon of groep die consument positieve bekrachtiging kan geven

39
Q

bestraffingsmacht

A

beinvloeding door sociale of fysieke intimidatie. Bv pesten of iemand ontslaan

40
Q

Wat is conformisme:

A

Je opvattingen of optreden veranderen als reactie op echte of denkbeeldige groepsdruk. Asch experiment.

41
Q

Welke 6 beinvloedingstheorien zijn er

A
  1. wederkerigheid
  2. commitment en consistentie
  3. sociale bewijskracht
  4. sympathie
  5. autoriteit
  6. schaarste
42
Q

beinvloedingstheorien: wederkerigheid

A

eerst iets wegggeven, kans is daarna groot dat er iets teruggegeven wordt. “deur in het gezicht techniek”

43
Q

beinvloedingstheorien:Commitment en consistentie

A

Ja zeggen tegen iets kleins, vaak ook geneigd ja te zeggen tegen iets groters. Vb. houdt u van dieren? ja! dan wilt u vast ook wel doneren. Dit heet voet achter de deur techniek.

Er is ook nog lagebaltechniek: er wordt een prijs gecommuniceerd waarvoor het waarschijnlijk niet verkocht gaat worden. Bv. vanaf 5 euro.

44
Q

beinvloedingstheorien: sociale bewijskracht

A

als mensen moeten beslissen hoe ze in een situatie worden geacht te denken of handelen, kijken ze naar wat anderen doen. Gewone mensen inzetten in campagnes of laten zien bij een webshop “andere kochten ook”.

45
Q

beinvloedingstheorien: sympathie

A

mensen zeggen graag ja tegen personen die ze aardig vinden. like-share fb, tupperware parties

halo-effect is het verschijnsel waarbij de aanwezigheid van een bepaalde kwaliteit, bij de waarnemer de suggestie geeft dat andere kwaliteiten ook aanwezig zijn. De term is afgeleid van het Engelse woord halo, dat heiligenkrans betekent.

46
Q

beinvloedingstheorien: Autoriteit

A

Mensen zijn snel geneigd te doen wat mensen met autoriteit zeggen. Bijv. producten als beste getest

47
Q

beinvloedingstheorien: schaarste

A

Mensen hechten meer waarde aan zaken die moeilijker verkrijgbaar zijn

48
Q

Wat zijn heuristieken

A

bruikbare veronderstellingen die meestal, maar niet altijd tot een juiste oplossing leiden.

49
Q

Welke thermen worden er gebruikt bij plaats binnen lifestyle

A

Prosocial emotions
happy embarresment
vicarious pride
ambiant sociability

50
Q

Prosocial emotions

A

Gedrag dat niet alleen gericht is op eigen welzijn, maar ook op dat van anderen

51
Q

Happy embarrasment

A

motivatie tot gedrag > sociale beinvloeding

52
Q

vicarious pride

A

plaatsvervangende trots

53
Q

ambiant sociability

A

playing alone together

54
Q

Hoe is een focusrapportage opgebouwd

A
  1. scope > inleiding, wat zie je
  2. context > behoefte, motivatie, verdieping in het waarom
  3. insights and opportunities > welke mogelijkheden zijn er en wat zijn de insights. cijfermatig onderbouwen
  4. key statistics> cijfers
  5. trends
  6. sources
55
Q

FLOW: er zijn twee manieren om de QOL te verbteren

A
  • externe condities je doelen maken > geweer kopen om veiligheid te creeeren
  • veranderen hoe we externe condities voelen, dus aanpassen hoe je je voelt. > je voornemen dat er niks kan gebeuren
56
Q

Pleasure vs. enjoyment

A

pleasure: belangrijk component bij QOL, maar geeft geen geluk. slapen, eten, sex is nodig maar geeft geen psychologische groei.
enjoyment: als er iets gebeurt dat je van te voren niet verwacht

57
Q

Criteria voor flow

A
  1. challenge = skill: een skill moet een uitdaging zijn
  2. Aandacht: aandacht moet alleen bij de taak zijn
  3. Doelen: de doelen moeten duidelijk zijn
  4. concentratie
58
Q

Flow activity gaming

A

Agon: op basis van concurrentie (sport, kaartspellen etc)
Alea: op basis van kans (loterij, gokken)
Mimicry: fantasy
Ilinx (vertigo): duizeligheid (dansen, achtbanen, skien, drugs)

59
Q

Flow gaming: agon

A

Agon: op basis van concurrentie (sport, kaartspellen etc)

60
Q

Flow gaming: Alea

A

Alea: op basis van kans (loterij, gokken)

61
Q

Flow gaming: mimicry

A

fantasy

62
Q

FLow gaming: Ilinx (vertigo)

A

Ilinx (vertigo): duizeligheid (dansen, achtbanen, skien, drugs)

63
Q

Future shopper: 3 P’s

A

Profile, personal history, preferences (voorkeuren)

64
Q

Trend 1: change in generational behavior around digital technology. Welke groepen heb je hierbinnen

A

Digital immigrants: niet opgegroeid met nieuwe technologie. gebruik puur voor wishlist of vragen specifiek

Digital natives: hebben technologie geintegreerd in shoppen. kiezen tussen fysieke winkel of webwinkel en maken gebruik vna tool voor vergelijking

Digital dependents: technologie geintegreerd in alles. boos als ze niet geconnect zijn.

65
Q

Digital immigrants

A

Digital immigrants: niet opgegroeid met nieuwe technologie. gebruik puur voor wishlist of vragen specifiek

66
Q

Digital natives

A

Digital natives: hebben technologie geintegreerd in shoppen. kiezen tussen fysieke winkel of webwinkel en maken gebruik vna tool voor vergelijking

67
Q

Digital dependents

A

Digital dependents: technologie geintegreerd in alles. boos als ze niet geconnect zijn.

68
Q

Wat is Fuzzy Front End (FFE)

A

FFE is de eerste fase van innovatie proces waarin kansen voor innovatie worden gerealiseerd op basis van kennis. Hierbij wordt gebrainstormd en ideeen worden gegenereerd. Hierna komt NPD (new product development)

69
Q

Research methodes: observational research

A

consument wordt bekeken tijdens het shoppen. evt. interview. het is ethnografische research als onderzoeken zich zelf voordoet als consument

70
Q

Researhc methodes: complaint analysis

A

beoordelen van klachten

71
Q

Research methodes: user design

A

consument helpt mee ontwerpen

72
Q

Research methodes: lead user analysis

A

informatie verzamelen bij experts die behoefte hebben aan innovatie op een bepaald gebied

73
Q

Research methodes: laddering

A

middel-doel. Relatie leggen tussen waarden en producten. “waarom is dit product belangrijk voor je”

74
Q

Research methodes: Projective techniques

A

blootleggen van verborgen motivaties. Het koppelen van merken aan BN’ers. Met was associeer je dit

75
Q

Research methodes: grouping tasks

A

Groeperen van producten. bijv. Producten door consument van duur naar goedkoop laten leggen

76
Q

Research methodes: Cojoint analysis

A

consument voorkeur aan concept laten geven en bepalen welke eigenschappen goed zijn uit concept.