Concepten

Question 1

🩷vorming🩷

Answer 1

het hoofdconcept vorming verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit

Question 2

identiteit🩷

Answer 2

het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of niet deel van uitmaakt.

Question 3

socialisatie🩷

Answer 3

het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Question 4

acculturatie🩷

Answer 4

het aanleren en verwerven van een andere cultuur dan die waarin iemand is opgegroeid.

Question 5

politieke socialisatie🩷

Answer 5

het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Question 6

ideologie🩷

Answer 6

een samenhangend geheel van denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke politieke verhoudingen.

Question 7

cultuur🩷

Answer 7

het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.

Question 8

🩵binding🩵

Answer 8

de relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

Question 9

groepsvorming🩵

Answer 9

het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

Question 10

sociale cohesie🩵

Answer 10

het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.

Question 11

sociale institutie🩵

Answer 11

complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

Question 12

politieke institutie🩵

Answer 12

complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.

Question 13

representatie🩵

Answer 13

de vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door een of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.

Question 14

representativiteit🩵

Answer 14

de mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die vertegenwoordigd wordt.

Question 15

💚verandering💚

Answer 15

richting en tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de (on)mogelijkheden deze te beïnvloeden.

Question 16

rationalisering💚

Answer 16

het proces van ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt mogelijke resultaten te bereiken.

Question 17

staatsvorming💚

Answer 17

de institutionalisering van politieke macht tot een staat.

Question 18

democratisering💚

Answer 18

het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degenen met minder macht.

Question 19

institutionalisering💚

Answer 19

het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgesteld wordt in standaard gedragspatronen die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

Question 20

individualisering💚

Answer 20

het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op verschillende gebieden kunnen vergroten.

Question 21

globalisering💚

Answer 21

het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landgrenzen heen.

Question 22

🧡verhouding🧡

Answer 22

de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen (het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten).

Question 23

samenwerking🧡

Answer 23

het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.

Question 24

conflict🧡

Answer 24

een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

Question 25

macht🧡

Answer 25

het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.

Question 26

gezag🧡

Answer 26

macht die als legitiem beschouwd wordt.

Question 27

sociale ongelijkheid🧡

Answer 27

een situatie waarin verschillen tussen mensen, in wel of niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en kan leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.