Communicatie merkenbouwer Flashcards

1
Q

Merkextensies

A

Nieuwe productintroducties onder hetzelfde merk, bijvoorbeeld dat MyJewellery nu ook kleding verkoopt ipv alleen sieraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Merkimago

A

Het beeld dat een (potentiële) consument heeft van een merk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Instrumentele associaties

A

Aanwezigheid van bepaalde producteigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychosociale associaties

A

Een merk roept een bepaalt gevoel/emotie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onvervreemdbare merkkenmerken

A

De herkenbare en onderscheidende stijlkenmerken van een merk, bijvoorbeeld de M van McDonalds, en de swoosh van Nike

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Unique Selling Point (USP)

A

Onderscheiden van de concurrentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Trade marketing

A

Marketing gericht op winkels en webshops

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gescheiden merken

A

Elk merk krijgt een nieuwe naam, bijvoorbeeld Dove, Lipton en Calvé. Ze vallen wel allemaal onder Unilever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Paraplumerk

A

Gebruikt voor elk product dezelfde naam, bijvoorbeeld Philips tandenborstels en Philips airfryers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Psychologische prijsstelling

A

Auto kost niet 26000 maar 25995

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prestigeprijzen

A

Doordat een merk een hoge prijs heeft, is het merk exclusief. Als het merk niet zo’n hoge prijs had, zou er ook niet zo’n aantrekkingskracht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retail

A

Verzamelnaam voor winkels/webshops die aan consumenten leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intensieve distributie

A

Fabrikant streeft naar zoveel mogelijke verkoop, en de consument wil deze producten met zo min mogelijke inspanning kopen. Merk is overal te verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Selectieve distributie

A

Het merk is maar een aantal winkels te verkrijgen, zoals het merk Burberry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Exclusieve distributie

A

Merk is maar in één winkel te verkrijgen, zoals Louis Vuitton. Hierdoor ontstaat een gevoel van schaarste, en de consument wilt sneller kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Synergie

A

Wanneer het samenwerken tussen retailer en producent meer effect heeft dan dat ieder op zich werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Push marketing

A

Producent richt zich op retail, en de retail wordt overgehaald om het merk in het assortiment op te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Pull marketing

A

De consument vraagt om de producten. De producent richt zich direct op de consument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Servicemerchandising

A

Wanneer een extern merk zorgt voor de inrichting van een schap in een winkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Corporate communicatie

A

De onderneming of organisatie als geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Marketingcommunicatie

A

Gaat om de merken, diensten of producten van een onderneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Corporate identity

A

Alle eigenschappen die de onderneming kent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Huisstijl

A

Het logo, kleurgebruik, typografie etc van een merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Public affairs

A

Communicatie met lokale, nationale en supranationale overheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Lobbyen

A

Via netwerk van contacten met overheden communiceren over hoe een organisatie over belangrijke politieke onderwerpen denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Interne communicatie

A

Informatie, voorlichting en opleiding van de eigen medewerkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Strategisch marketingcommunicatieplan

A

Geeft richting aan de toekomstige communicatieactiviteiten van een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Kortetermijnplanning

A

Periode van 1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Middellangetermijnplanning

A

Periode van 2 tot 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Langetermijnplanning

A

Periode van langer dan 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Marketingcommunicatiemix

A

Alle instrumenten die je kunt inzetten om je boodschap over te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kwantitatief

A

Getallen/statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kwalitatief

A

Eigenschappen/woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Ondernemingsstrategie

A

Herin wordt vastgelegd wat de bijdrage van elk onderdeel van de onderneming aan de realisatie van de concerndoelstellingen moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Marketingplan

A

Staan de marketingdoelstellingen en de strategie in om deze te realiseren. Hoe het marketingbudget wordt verdeeld over verschillende marketinginstrumenten

36
Q

Marketingcommunicatieplan

A

Marketingcommunicatiestrategie wordt verder uitgewerkt.

37
Q

Merkanalyse

A

Waar staat het merk voor

38
Q

Hoofdgroepen marketingcommunicatie doelstellingen

A

Dominantie, relevantie, binding en gedrag

39
Q

Consumenteninzicht

A

Diepgewortelde waarheid die door iedereen wordt herkend maar toch verrast, en die relevant is voor het merk in kwestie als voor de doelgroep

40
Q

Ondernemingsdoelstelling

A

Kunnen abstract (hebben betrekking op de missie van de onderneming) en en concreet zijn (focust op winst, rendement en werkgelegenheid etc.)

41
Q

Marketingdoelstellingen

A

Gaat om omzetten, marktaandelen en concurrentie

42
Q

Marketingcommunicatiedoelstellingen

A

Hebben betrekking op de verwachte effecten van alle marketingcommunicatie-instrumenten samen

43
Q

Retailmarketingcommunicatie

A

De marketingcommunicatie gericht op winkelbedrijven

44
Q

Store traffic

A

Wanneer een advertentie een consument aanzet om naar de winkel te gaan

45
Q

Bereiksdoelstelling

A

Heeft te maken met de doelgroep die bereikt moet worden door massamedia

46
Q

Procesdoelstelling

A

Heeft betrekking op het proces van communicatiewerking

47
Q

Effectdoelstelling

A

Heeft betrekking op het effect dat de communicatiecampagne wil bereiken bij een consument

48
Q

Actieve merkbekendheid

A

Wanneer een consument de naam van een merk kan opnoemen zonder hulp. Hierbij moet de consument wel weten wat voor diensten/producten het merk levert

49
Q

Top of mind awareness (TOMA)

A

Het eerste merk wat een consument opnoemt wanneer er gevraagd wordt naar een bepaald product

50
Q

Passieve/geholpen merkbekendheid

A

Wanneer een klant in de supermarkt een merk wel herkend door middel van hulp. door bijvoorbeeld logo, kleur, verpakking etc.

51
Q

Bewuste verzameling

A

Alternatieven waarvan de consument het uitgangspunt van het merk kent

52
Q

Overwegingsverzameling

A

Alternatieven die een consument overweegt bij aankoop

53
Q

Verwerpingsverzameling

A

Alternatieven die niet in aanmerking komen

54
Q

Merkattitude

A

De houding van een consument ten opzichte van het merk en in bijzonder het voorkeur voor een merk

55
Q

ATR

A

Awareness, trial, repeat.

56
Q

Dissonantie-attributiehiërachie

A

Consumenten bestuderen pas na aankoop het product

57
Q

Brand Assault Valuator

A

Het grootste onderzoek ter wereld die onderzoek doet naar merkwaarde en merkperceptie

58
Q

Brand stature

A

Huidige kracht van het merk

59
Q

Vitaliteit

A

Geeft groeipotentieel aan

60
Q

Koopfacilitatie

A

Het geven van informatie over een product om eventuele twijfels voor aankoop weg te nemen

61
Q

Open propositie

A

Wanneer een campagne erop gericht is om de consument zelf informatie op te laten vragen of de consument zelf de webshop/website te laten bezoeken

62
Q

Gesloten propositie

A

Als het aanschaffen van diensten/goederen de doelstelling is

63
Q

Merkbelofte

A

De essentie van wat jouw merk aan de wereld wilt geven

64
Q

Organization branding

A

Het samenspel tussen de organisatie, het verdienmodel en het merk

65
Q

Fast moving costumer goods (FMCG)

A

Dagelijkse gebruiksgoederen, producten die veel gebruikt worden

66
Q

Merkgeoriënteerde organisaties

A

Producten, organisaties, diensten en instellingen als merk zien zorgt voor meerwaarde en een commercieel voordeel. Zij doen het financieel een stuk beter

67
Q

Positioneren

A

Kiezen van een onderscheidende, relevante en geloofwaardige positie in het hoofd van de doelgroep en in de markt

68
Q

Informationele positionering

A

De voordelen van het gebruik van het merk worden gekoppeld aan de voordelen van het product. Wordt vaak gebruikt bij nieuwe producten of producten met een probleemoplossende functie. Wordt vaak een ‘‘hard-sell’’ genoemd. Ook positionering op prijs-kwaliteit kan informationeel zijn

69
Q

Transformationele positionering

A

De behoefte van een consument wordt gekoppeld aan een bepaalde lifestyle of eindwaarde van het merk. Wordt vaak gebruikt bij producten die je voor je plezier koopt (frisdrank), bij producten die moeilijk te onderscheiden zijn (bier) en bij producten waarbij je over de ingrediënten of eigenschappen spreekt (parfum).

70
Q

Tweedelige positionering

A

Combinate van informationele- en tweedelige positionering. Hier wordt een eigenschap van een product genoemd, maar er wordt ook een waarde/behoefte genoemd van de consument.

71
Q

Uitvoeringspositionering

A

Gaat over de onvervreemdbare merktekens. De hele propositie is op de onvervreemdbare merktekens gericht. Wordt vaak gebruikt bij merken die bijna niet verschillen van elkaar, of waarbij de onvervreemdbare merktekens zo sterk zijn dat dit voordeel biedt ten opzichte van de concurrentie (M van McDonalds).

72
Q

Kannibalisme

A

Interne concurrentie tussen merken die onder één organisatie vallen.

73
Q

Inertie

A

Het vertraagde effect van een positionering gekozen in het verleden of een goede/slechte reputatie.

74
Q

Overdracht

A

Het effect dat gunstige beoordelingen van een product van een merk gunstig is voor het merk. Airfryer van Philips is goed, dan zal de tandenborstel van Philips ook wel goed zijn

75
Q

Merkmodel

A

De manier waarop alle eigenschappen van een merk op papier wordt gezet

76
Q

Brand Key

A

Een veelgebruikt merkmodel ontwikkeld door Unilever, maar nu ook door andere organisaties wordt gebruikt.

77
Q

‘Outside-in’ denken

A

Het merk moet antwoord geven op behoeften, de organisatie past zich daarop aan

78
Q

‘Inside-out’ denken

A

De oprichter van het merk gaat zijn dromen/passie na, de consument vindt dit vervolgens wel/niet goed. De oprichter past zich niet aan aan de consument

79
Q

Purpose

A

Positieve verandering die het merk teweeg wil brengen voor de mens/planeet, bijvoorbeeld Dove die een inclusiever beeld wilt creëren van schoonheid

80
Q

Gouden Cirkels model

A

Het is een compact model, en het vertrekt van binnen naar buiten. Het gaat de passie van de ondernemer achteraan.

81
Q

Commerciële raakpunten

A

Zorgen ervoor dat het merk op belangrijke aankoopplekken (online/offline) dominant aanwezig is en zelfs meer verkrijgbaar is.

82
Q

Sterkte-zwakteanalyse

A

Analyse van de producteigenschappen van het eigen merk en concurrerende merken. Hiermee kan vastgesteld worden welke eigenschappen voor consumenten belangrijk zijn, en hoe elk van de merken scoort op deze eigenschappen.

83
Q

Dilemmaspel

A

Dilemma’s zorgen ervoor dat er scherpe keuzes worden gemaakt bij het positioneren. Daarom is het dilemmaspel ontwikkeld. Het spel geeft 3 opties waarvan er 1 gekozen moet worden.

84
Q

Practice what you preach

A

Wat je als organisatie belooft moet ook kloppen.

85
Q

Ashridge Missie Model

A

Model om de missie van de organisatie in kaart te brengen. Medewerkers voelen zich prettiger en gemotiveerder bij een bedrijf met een groter, fundamenteel doel