colleges motorische ontwikkeling en kinderrevalidatie Flashcards

1
Q

waar staat het bewegingssysteem uit?

A

Bewegingsapparaat en zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bewegingsapparaat kenmerken

A
  • Muscoleskeletaal systeem

- botten, spieren, pezen, gewrichten, ligamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat het zenuwstelsel uit?

A
  • Centraal zenuwstelsel ( hersenen en ruggenmerg)
  • perifeer zenuwstelsel (zenuwen voor beweging (motorisch) en gevoel (sensibel);

- Perifeer zenuwstelsel (beweging (motorisch) en gevoel (sensibel))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

twee soorten zenuwcellen en wat gebeurt met de spieren als het niet goed zit?

A
  1. Centrale motorische neuronen –> hersenschors –> stijf

2. Perfireren motorische neuronen –> ruggenmerg–> slap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belangrijke gebieden CZS en bijpassende motoriek

A
  1. grote hersenen, motorische schors: planning en coordinatie
  2. kleine hersenen (cerebellum): balans, houding en spierspanning en het coordineren en aanleren van bewegingen
  3. ruggenmerg: reflexmatige bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe meer caudaal (naar onder) in de hersenen hoe ….

A

sneller de bewegingsreactie, maar hoe minder de bewegingsmogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kennis van motorische ontwikkeling is van belang want..

A
  1. aanwijzingen over algemeen ontwikkelingsniveau
  2. veel neurologische afwijkingen manifesteren zich in fijn/grove motoriek
  3. hangt samen met andere ontwikkelingsdomeinen(cognitief, taal, sociaal-emotioneel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

drie theorien van motorische ontwikkeling

A
  1. neurale rijpingstheorieen
  2. dynamische systeem theorie
  3. neurale groep selectie theorie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neurale rijpingstheorie

A

komt uit het kind zelf, omgeving heeft geen invloed. ligt vast in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dynamische systeemtheorie

A

interactie tussen omgeving en kind ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

neurale groep selectietheorie

A

tussenweg.
doet recht aan omgevingsfactoren maar ook voor genetisch aanleg.
het begint bij genetisch, maar geleidelijk gaat de omgeving steeds een grotere rol spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

implicatie motorische ontwikkeling volgens dynamische systeemtheorie

A

kind gaat pas gewenst motorisch gedrag vertonen als het voor hem een functionele betekenis heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

implicatie motorische ontwikkeling volgens NGST

A

het kind moet gestimuleerd worden tot het zelf actief oefenen van motorische taken in allerlei variaties, zodat het neurale systeem zelf de beste oplossing kan bedenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kinderrevalidatie ontwikkeling in de jaren

A

herstel –> participatie als doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doelgroepen kinderrevalidatie

A
  1. kinderen die op basis van ziekte of aandoening beperkingen ondervinden in dagelijks functionere of die zich onvoldoende spontaan ontwikkelen
  2. tijdelijk of blijvende primaire motorische stoornis
  3. vaak combinatie met cognitieve, communicatieve en/of zintuigelijke beperkingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ICF-CY kan functioneren vanuit 3 verschillende perspectieven:

A
  1. menselijk organisme
    - anatomische eigenschappen
    - functies
  2. menselijk handelen
    - activiteiten
  3. deelname aan maatschappelijk leven
    - participatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

6 ‘F’ words in kinderrevalidatie

A
  1. Function
  2. Family
  3. Fitness
  4. Fun
  5. Friends
  6. Future
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

doelgroepen kinderrevalidatie specifiek

A
Cerebrale Parese (CP)
Spina Bifida (SP)
Neuromusculaire aandoeningen
Skeletdysplasieën
Niet-aangeboren hersenletsel
Developmental Coordination Disorder (DCD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

soorten cerebrale parese

A

spastische parese
dyskenetische parase
atactische parese

20
Q

alarmsignalen cerebrale parese in eerste levensjaar

A

Vertraagde ontwikkeling (rollen, zitten, kruipen, staan en lopen).
‘Floppy infant’, hoofdje onvoldoende omhoog.
Gebruikt 1 lichaamshelft minder.
Drinkt traag, huilt vaak,…
Altijd gespannen
Scharende gang, tiplopen.

21
Q

Lokalisatie cerebrale parese

A
  1. quadriplegia
  2. bilaterale parese
  3. unilaterale parese
22
Q

cerebrale parese classificatie

A

type
lokalisatie
ernst

23
Q

ernst van cerebrale parese

A

functionele gevolgen:

  • grof motorische beperkingen
  • fijn motorische beperkingen
24
Q

cerebrale parese en problemen op andere gebieden

A

Epilepsie (40% )
Cognitieve functiestoornissen (50% normale intelligentie)
Leerstoornissen (bijv. dyslexie, dyscalculie)
Visusstoornissen
- Oogstoornissen:
- cerebrale visusstoornissen
Gehoor en spraakstoornissen
Voedings- en groeistoornissen
Emotionele en gedragsproblemen (25% heeft gedragsproblemen)
Overgevoeligheid/ondergevoeligheid

25
Q

Cerebrale parese invloed op dagelijks leven

A
mobiliteit
communicatie
omgang met leeftijdsgenoten
sociale ontwikkeling
zelfverzorgingen
spelen en sport
opvoeding en stress
26
Q

oorzaken van problemen in gedrag en emotie

A

hersenbeschadiging
cognitief functioneren
sociaal functioneren
opvoeding

27
Q

2 vormen spina bifida

A

spina bifida occulta
spina bifida apera
- meningokele
- meningomyelokele

28
Q

spina bifida en anatomische/functionele gevolgen

A
  • mentale functiestoornissen
  • functiestoornis van het bewegingssysteem
  • functiestoornis in het urogenitale stelsel, de
    spijsvertering en reproductie
  • functiestoornis van de huid
29
Q

spina bifida en gevolgen op activiteiten en participatie

A
Leren toepassen van kennis
Algemene taken en eisen
Communicatie
Mobiliteit (lopen en manipuleren)
Zelfverzorging
Gezinsfunctioneren en persoonlijk functioneren
30
Q

Duchenne en problemen op andere gebieden

A

Cognitieve stoornis niet progressief.
Cognitieve achterstand is specifiek, niet globaal (automatiseren van leertaken, werkgeheugen, aandacht).
Dystrofine in brein/cerebellum: taal aangetast, meer emotionele problemen.
Hoger risico op gedrags- en leerproblemen: ADHD, dyslexie, dyscalculie.

31
Q

neuromusculaire aandoeningen (NMA)

A

Duchenne

spinale spietatrofieeën

32
Q

NMA en functionele en anatomische gevolgen

A

Stoornissen in functies van bewegingssysteem (spierkracht, mobiliteit van gewrichten, voortbeweging, mondmotoriek en slikken).
Stoornissen in ademhalingsstelsel.
Stoornissen in spijsverteringsstelsel en metabool stelsel (obstipatie, vertraagde lengtegroei en ondergewicht, osteoporose).
Stoornissen in blaasfunctie (incontinentie, niet goed kunnen uitplassen).
Stoornissen in sensorische functies, pijn en vermoeidheid.
Stoornissen in mentale functies (intellectuele functies en emotie/gedrag).

33
Q

NMA en gevolgen op activiteiten/participatie

A
Mobiliteit (lopen/verplaatsen, optillen en manipuleren).
Zelfverzorging.
Leren toepassen van kennis.
Communicatie.
Sociale interactie.
Opvoeding en stress.
34
Q

2 soorten dysplasie

A
osteodysplasie. = oorzaak in bot
chondorplasie = oorzaak in kraakbeen
35
Q

skelet dysplasie

A

osteogenesis imperfecta = broze botten ziekte

achondroplasie

36
Q

osteogenesis imperfecta types

A

type 1 - 4

37
Q

OI en functionele en anatomische gevolgen

A

Bewegingsfuncties en vormafwijkingen
Sensorische functies
Functies van hart en bloedvaten en ademhaling

38
Q

OI en gevolgen op participatie/activiteiten

A

mobiliteit

maatschappelijk leven

39
Q

Achondroplasie en functionele en anatomische gevolgen

A

Skelet
Hersenen, ruggenmerg en mentale functie
beweging en houding
respiratoire functie

40
Q

Achondroplasie en gevolgen op activiteiten en participatie

A

leren/toepassen van kennis
mobiliteit
zelfverzorging

41
Q

Niet aangeboren hersenletsel (NAH)

A

traumatisch (geweld vanaf buitenaf)

niet - traumatisch (van binnenuit)

42
Q

NAH herstel afhankelijk van:

A

neurologische functiestoornissen
cognitieve functiestoornissen
gedragsveranderingen

43
Q

Etiologie Developmental Coordination Disorder (DCD)

A

Geen duidelijke oorzaak maar wel vermoedens (aanleg, risicofactoren peri-/postnataal, neurologische rijping, bewegingservaring)

Groot deel kinderen met DCD heeft een blanco pre- en perinatale anamnese

44
Q

DCD valt soms samen met…

A

Comorbiditeit: ADHD, ASS

Specifieke leerproblemen (dyslexie, dyscalculie)

Gedragsproblemen t.g.v. ADHD of ASS, maar ook secundair o.b.v. onhandige motoriek (faalangst, negatief zelfbeeld)

45
Q

DCD en gevolgen op activiteiten en participatie

A

zelfverzorging

buitenschoolse activiteiten

Toepassen / leren van kennis

46
Q

ICF en lichamelijke beperkingen

Welke eigenschappen zijn het meest gerelateerd aan participatie

A

Grove motoriek,
handvaardigheid

cognitief functioneren,

communicatievaardigheden,

leeftijd en geslacht