cognitieve ontwikkeling Flashcards
welke levensfase (1) kenmerkt het concreet- operationele stadium en wat ontwikkelt zich in dit stadium (2)
1) 7-12 jaar
2) actieve en juist gebruik van logica;
welk conflict is er sprake van in de volwassenheid/ midden-volwassenheid volgens erikson
generativiteit
stagnatie
Erikson conflict van generativiteit vs Stagnatie =
midden- volwassenheid
G- gevoel bij te dragen
S- bagataliseren eigen activiteiten
Erikson adolescentie
identiteit VS identiteitsverwarring
Erikson eerste volwassenheid
intimiteit Vs isolement
Erikson 12-18
Vertrouwen Vs wantrouwen
Erikson 18 maanden tot 3 jaar
autonomie Vs schaamte en twijfel
reïnforcement
behaviourisme (pluto)
assimilatie
wat je hebt geleerd pas je toe op iets nieuws (filmpje kindje)
accommodatie
aanpassen aan het nieuwe wat je leert (filmpje kindje)
assimilatie en accommodatie valt onder welk perspectief?
cognitieve theorie
Ontwikkelingspsychologie
De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit vanaf je geboorte tot aan de ouderdom
Fysieke ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties en interacties met anderen en op duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden
Psychodynamisch perspectief
Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft
Psychoanalystische theorie
Theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag
Id
Het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig is bij de geboorte.
Ego
Het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid
Superego
Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling
Een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
Fixatie
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Psychosociale ontwikkeling
De veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
Behavioristisch perspectief
Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het individu.
Klassieke conditionering
Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimilus, die de respons normaal gesproken niet uitlokt.
Operante conditionering
Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van een associatie met positieve of negatieve consequenties.
Gedragsmodificatie
Een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Sociaal-cognitieve leertheorie
Benadering van ontwikkeling waarbij de nadruk ligt op leren door het observeren van het gedrag van een andere persoon (een model).