Class Diagrams Flashcards

1
Q

Hoe wordt een class weergegeven in UML?

A

Een class wordt weergegeven als een rechthoek dat verveeld is in 3 secties;

De naam van de class;

De attributen of informatie dat de class bevat;

De operations van de class;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe vertoont een class selectief zijn operations en attributes naar andere classes?

A

Ze gebruiken visibility

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de vier verschillende soorten visibility

A
  1. Public (+)
  2. Protected (#)
  3. Package (~)
  4. Private (-)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Meestal is het goed om public visibility (+) te vermijden, noem een voorbeeld waar in het algemeen

geaccepteerd wordt een public (+) attribute te gebruiken.

A

Als de attribute een constante is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe geef je weer dat een attribute een constante is?

A

Je geeft weer dat een attribute een constante is door {readOnly} te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is private visibility (-) het meest behulpzaam?

A

Private visibility (-) is het meest behulpzaam als je wilt dat de operation of attribute niet afhankelijk is

van een ander deel van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een algemene regel over attributes?

A

De algemene regel is dat attributes altijd private (-) moeten zijn.

Behalve als je de attributes moet delen met classes die inheriten van jouw class.

In dit geval is het gebruikelijk om protected te gebruiken (#).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit wat een class attribute is.

A

Class attributes zijn de stukjes informatie die de staat van een object representeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke verschillende manieren kunnen attributen worden gerepresenteerd?

A

Er zijn twee verschillende manieren:

  1. In de class box: inline attributes;
  2. Associatie met een andere class.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kunnen attributes de zelfde naam hebben?

A

Nee, attributen kunnen niet dezelfde naam hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarop is het type van een attribute afhankelijk?

A

Het type van de attribute is afhankelijk van de manier waarop het in jouw systeem

wordt geïmplementeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is meestal het type van een attribute?

A

Meestal is de type van een attribute

een class; zoals een String of een primitive type, zoals een int

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je multiplicity?

A

Je gebruikt multiplicity als een attribute meer dan een object representeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kun je doen met multiplicity? [1…5]

A

Met multiplicity kun je specificeren dat een attribute een collectie objecten representeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de betekenis van: [*]

in multiplicity?

A

Hiermee wordt gespecificeerd dat een attribute een elke hoeveelheid objecten kan bevatten

van die specifieke class.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soms introduceerd een association een nieuwe attribute tussen twee classes.

Aan het einde van deze association staan soms tekens, leg deze uit.

A

Het * geeft aan dat er elk aantal BlogEntry objecten worden opgeslagen in de entries attribute binnen de BlogAccount class

De 1 geeft aan dat elk BlogEntry object in de entries attribute geassocieerd wordt met éen en alleen één

BlogAccount object.

17
Q

Wat beschrijft een class operation?

A

Een class operation beschrijft was een class kan doen.

18
Q

Hoe is een class operation opgebouwd?

A

visibility naam haakjes (eventuele parameters) return type

19
Q

Waarvoor worden Parameters gebruikt?

A

Parameters worden gebruikt om te specificeren welke informatie er gebruikt moet worden

om een operation zijn taak te laten voltooien.

20
Q

Wat moet je altijd doen als je een parameter passeerd?

A

Als je een parameter passeerd moet je altijd het type specifieren.

21
Q

Hoe moet je het type van een parameter speciferen?

A

Met behulp van een :

22
Q

Wat is een return type?

A

Een return type specifieerd welk type object dat wordt gereturned door de operation (en wordt aangegeven met een :)

23
Q

Wanneer hoef je geen return type te specifieren?

A

Als je een constructer van een class declareerd.

24
Q

Wat doet een constructer?

A

Een constructer creëerd en returned een nieuwe instance van de class

waar het in gespecificeerd is.

25
Q

Wat betekend als de attributes en operations van een class non-static zijn?

A

De attributes en operatons worden geassocieerd met objects of instances van de class.

Dit betekend dat elk object van die class een eigen kopie krijgen van de attributes en operations

26
Q

Wanneer wil je dat een attribute of operation static is?

A

Als je wilt dat alle objecten van een specifieke class dezelfde kopie hebben van een

attribute of operation.

27
Q

Hoe geef je aan dat een attribute of operation static is?

A

Door er een streep onder te zetten