charlotte theorie Flashcards

1
Q

directe kosten (5)

A
  • Arbeidskosten (uurloon)
  • Materiaalkosten
  • Materieelkosten
  • Onder aannemingskosten
  • Specifieke bouwplaats kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

specifieke bouwplaats kosten (6)

A

o Inrichten en uitrusten bouwwerf (opstelling, gebruik/ demonteren kraan, …)
o Niet/ deeltijds niet meewerkende werfleider
o Kleine materieel (truwelen, waterpassen, schoppen, borstels, …)
o Veiligheidsuitrusting (valbeveiliging, helm, veiligheidsafscherming, …)
o Personeelsbusje
o Milieukosten (afvalcontainers, afvalverwerking, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

algemene bouwplaats kosten (3)

A

(voor meerdere werven tegelijk NIET mogelijk/ te complex om per werf te splitsen)
o Transportkosten (vrachtwagen)
o Projectleider (wedde, auto, computer, GSM, …)
o Calculatie- en planningsdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene werkplaatskosten (4)

A

o Betrokken gebouwen (huur/ afschrijving, onderhoud, verwarming, …)
o Magazijn en werkplaats (magazijnier, administratieve en logistieke uitrusting, …)
o Uitrusting werkplaats (machines en toebehoren, werkvoorbereiding, …)
o Leiding werkplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Algemene ondernemingskosten (7)

A

o Gebouw (huur/ afschrijving, onderhoud, verwarming, …)
o Niet-werf gebonden medewerkers (zaakvoerder, telefoniste, boekhouding, …)
o Kantooruitrusting (computers, software, bureau, kasten, …)
o Rollend materieel (bedrijfswagens directie, commerciële medewerkers, …)
o Externe diensten (juridische advies, boekhoudkantoor, sociaal secretariaat, …)
o Financiële (interesten, contant-kortingen klant, bankwaarborgkosten, …)
o Commerciële (publiciteit, vertegenwoordigers, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Werken in regie

A

= tarief per uur all-in
(kostenplaatje vooraf onbekend, dus belangrijk tussentijds opvolgen)

Toepassing:
o Bijkomende werken (tevredenheid binnen offerte, dus werken BUITEN offerte)
o Kleine werken
o Restauratiewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aanbestedingsfase

A

= tijd waarin aannemer offerte opmaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Risicodekking =

A

2 à 3 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rendement = R

A

= hoeveelheid bepaald werk die 1 persoon per arbeidsuur kan uitvoeren
(bv.: 25 kg/ arbeidsuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tijdnormen = tN

A

= omgekeerd rendement
= arbeidstijd nodig 1 eenheid bepaald werk uit te voeren
(bv.: 0.04 arbeidsuur/ kg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ploegrendement = pR

A

= hoeveelheid bepaald werk die een ploeg in 1 ploeg uur kan uitvoeren
(bv.: 4 arbeider realiseren in 1 uur samen 150 m³  150 m³/pu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ploegnorm = pN

A

= omgekeerde ploegrendement
= hoeveel tijd ploegarbeiders nodig 1 eenheid bepaald werk uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Materieelnorm = mN

A

= machinetijd nodig 1 eenheid bepaald werk uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Omrekeningsfactor = OR

A

= factor legt verband verschillende eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bestek?

A

= meetstaat + details (administratieve en technische bepalingen en plannen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kostprijs?

A

= bodemprijs waar verlies op kan maken, prijs die nodig is om werken uit te voeren en werkingskosten onderneming

17
Q

KB213

A

= regelt hoe veel overuren maximum mogen gedaan worden in de bouw

18
Q

RSZ

A

Rijkdienst Sociale zekerheid

19
Q

ABR

A

Algemeen Bouwplaat Risico

20
Q

CAO

A

Collectieve arbeidsovereenkomst

21
Q

Risicoanalyse

A

= geheel activiteit voor analyseren risico’s met oog op bepalen van preventiemaatregelen

22
Q

Schade

A

= belemmering van psychische of fysiek functioneren werknemer

23
Q

Blootstelling?

A

= mate waaraan werknemer contact komt met gevaar

24
Q

Risicofactoren?

A

= factoren die collectief of individueel ingrijpen op gevaar

25
Q

Preventie?

A

= geheel maatregelen genomen op verschillende niveaus met doel vermijden risico’s en vermijden/ beperken schade

26
Q

Risicobeheersing?

A

= plannen van preventie en uitvoeren van welzijnsbeleid

27
Q

Klein materieel?

A

= materieel aankoopt aan bedrag kleiner dan 250 euro, kunnen vervangstukken zijn

28
Q

Hoe bereken loon patroon?

A

patroon = meewerkende patroon -> directe kost = 25% extra op loon geschoolde van 2de graad -> verhoogd met sociale lasten = 110,16%

patroon = NIET werkende patroon -> indirecte kost = uitbetalen via winst en kosten binnen bergen

29
Q

Afschrijving machine X-levensduur, vervangwaarde en inruilwaarde?

A

Afschrijving = vervangwaarde – inruilwaarde/ levensduur

30
Q

Tussen welke percentages kan winst?

A

5-33% dit is markt gebonden

31
Q

Voorbeelden indirecte kosten (7)

A

o Transport
o Huisvestiging
o Intresten op lening
o Huur materieel
o Sociale kosten
o Kantoorkosten
o Juridische kosten

32
Q

Hoe indirecte kosten in offerte?

A

Indirecte kosten aanrekenen via percentage en bij opgeteld op de winst

33
Q

Vermenigvuldigheidsfactor VF =

A

= totale hoeveelheid / netto hoeveelheid

34
Q

Wie verantwoordelijk voor risico + percentage verantwoordelijkheid? (3)

A

o 2% overmacht
o 18% techniek
o 80% mens

35
Q

Dynamische risicobeheersing? (7)

A

= voortdurende aanpassing aan wijzigende omstandigheden
o Arbeidsveiligheid
o Beschermen gezondheid
o Psychosociale belasting
o Ergonomie
o Hygiëne
o Vergraaien werkplaats
o Leefmilieu

36
Q

NORM EN 945-1: kwantitatieve methode rangschikken gevaar afhankelijk van? (4)

A

o Ernst schade
o Blootstelling gevaar
o Mogelijk gevaar afwending
o Waarschijnlijkheid

37
Q

NORM EN 1050: risicograad bepalen? (8)

A

o R = risicograad
o E = ernst
o Wb = frequentie en duur blootstelling aan gevaar
o A = mogelijkheid voorkomen/ beperken schade
o Wi = waarschijnlijkheid voordoen gevaar
o Ws = waarschijnlijkheid

o R = E * Wb * A * Wi
o Ws= Wb * A * Wi