Chapter 6 Achtergronden En Gebruik Van Vragenlijsten Voor Het Vastellen Van Emotionele En Gedragsproblemen Flashcards

1
Q

Items

A

Items zijn uitspraken over gedrag.
Kan een enkelvoudige bewering zijn, een samengestelde bewering. Aantal items om de vragenlijst is van minder dan tien tot enkele honderden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Factoren

A

Groepjes waarin items te onderkennen zijn. Als items als symptomen worden gezien zijn de factoren syndromen.

Statistische methoden: dmv correlatie tussen items wordt adhv statistische criteria een groepje gemaakt.

Exploratieve factor analyse:
Vanuit nieuwsgierigheid kijken hoeveel de items statistisch te reduceren zijn.

Confirmatieve factoranalyse:
Theorie gestuurd factoren maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Factorscore

A

Door de scores van een kind op de items van een factor op te tellen krijgt elk kind een factorscore. Deze geeft aan hoe sterk het door de factoren gepresenteerde syndroom aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Normen

A

Normen zijn gebaseerd op de verdeling van scores binnen een normgroep. Kwaliteit wordt bepaald door:
- representativiteit (zelfde leeftijd kind en normgroep),
- omvang normgroep ( minimaal 300 personen, minimaal 200 personen bij minderbelangrijke beslissing)
- tot slot de aard van de normgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Twee soorten normen

A

Normen gebaseerd op rangorde: percentielscore,decielen
Normen gebaseerd op het gemiddelde en spreiding in scores: standaardnormen , gelijkverdeeld ( klokvormige verdeling van scores) vb : IQscore, tscore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afwijkende score als….

A

Binnen -1 & +1 standaarddeviatie van het gemiddelde is normaal. 2 standaarddeviatie of meer is afwijkend. 84e en 98e percentiel is ook een cut off point. 98e percentiel is gelijk aan 2 standaarddeviatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Drie soorten betrouwbaarheid. Voor herhaalbaarheid en consistente scores

A

Testherstestbetrouwbaarheid
Interbeoodelaarsbetrouwbaarheid
Interne consistentie (cronbachs alfa; correlatie tussen items.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Normen betrouwbaarheids coëfficiënten

A

Moet minimaal 0.8 zijn
Moet minimaal 0.7 zijn bij minder belangrijke beslissingen.
Moet minimaal 0.6 zijn bij onderzoek op groepsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Normen validiteits coëfficiënten

A

Voor vragenlijsten tussn 0.4&0.6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Validiteit

A

Mate waarin de vragelijst onderzoekt wat het wil onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Begripsvaliditeit

A

Meet je wat je wil meten.
Adhv factoranalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Criteriumvaliditeit

A

De mate waarin de score op een vragenlijst een goede voorspeller is van het gedrag buiten de test situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fout negatief

A

Kinderen die ten onrechte niet geïdentificeerd worden met een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fout positief

A

Kinderen die ten onrechte niet wel geïdentificeerd worden met een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensitiviteit van een vragenlijst

A

De sensitiviteit van een vragenlijst geeft aan hoe goed de vragenlijst is in het opsporen van een bepaalde stoornissen in een bepaalde bevolkingsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voordelen gebruik betrouwbare en valide vragenlijst bij diagnostische besluitvorming in de klinische praktijk

A
  • Standaardisatie. Iedereen die een bepaalde vragenlijst invult krijg dezelfde vragen voorgelegd en ook de verwerking en Scoring van de antwoorden geschied op identieke wijze.
  • Volledigheid. Alle relevante aspecten van de problematiek komen aan de orde de verantwoording van de problematiek hoort niet gedomineerd door enkele Meest in het oogspringende problemen terwijl minder opvallende problemen op de achtergrond blijven.
  • Kwantificeerbaarheid. Antwoorden worden op grond van empirisch bepaalde statistische regels omgezet in genomineerde scores.
  • Efficiëntie. In kort tijdsbestek wordt veel informatie ingewonnen vooral als vragenlijsten thuis en op school kunnen worden ingevuld.
  • Transparantie. De zichtbaarheid en controleerbaarheid van de diagnostische besluitvorming wordt vergroot.
  • Cliënt feedback. Het bespreken van de uitkomsten van vragenlijsten in een dialoog met informanten zet bij deze informanten een proces van bewustwording in werking dat niet alleen kan leiden tot meer inzicht in wat er speelt maar ook het stellen van behandeling stoelen kan faciliteren en daarmee de motivatie voor behandeling en de kwaliteit van de werkrelatie.
  • Onderzoek waarheid. De aard van informatie maakt de problematiek van individuele cliënt beter onderzoek paar diagnostische hypothese kunnen gerichter worden geformuleerd en getoetst.
  • Professionalisering en profilering. In meer algemene zin wordt door het gebruik van vragenlijsten de klinische praktijk beter toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek dit komt de verdere professionalisering van het klinische handelen ten goede bijeenkomst methodische en theoretische onderbouwing te werk gaan tevens draagt dit ook bij aan een betere profilering legitimering van dit handelen ten opzichten van leveranciers en beleidsmakers.
17
Q

Verklaringen voor discrepanties tussen de gedrag’s beoordelingen van verschillende informanten.

A
  • situatie specifiek
  • internaliserende problemen alleen door het kind te observeren.
  • gedrag buiten het zicht van volwassenen.
  • over en onderrapporteren.
  • verschillende referentie kaders
18
Q

Informanten

A

Ouders ( bij kids jonger dan 6)
Ouders leerkracht kind (kids tussen 6-12)

Bij ADHD : ouder & leerkracht
Bij ODD : Leerkracht ! En ouder
Bij CD : leerkracht ouder en evt kind
Bij internaliserende problemen: kind

19
Q

Combineren informanten 2 methoden

A

De OF REGEL: er is sprake van probleemgedrag wanneer een van de informanten dat constateert. ( hogere senisitiviteit en lagere specificiteit)

De EN REGEL: Er is sprake van probleemgedrag wanneer dat door meerdere informanten wordt gerapporteerd.( lagere sensitiviteit en hogere specificiteit)

20
Q

Betrouwbaarheidsinterval.

A

Het betrouwbaarheidsinterval geeft met een bepaalde mate de zekerheid aan tussen welke minimum en maximum score dus kregen scoren kan fluctueren.

21
Q

Standaard meetfout.Methode een om de minimale en maximale score vast te leggen.

A

Wanneer een vragenlijst bij jezelf de persoon zou worden ingevuld waarbij we ervan uitgaan dat de persoon zich niet herinnerd wat antwoorden waren zal de scoren op de vragenlijst elke keer verschillen. Het gemiddelde van deze Frequentieverdeling kan worden opgevat als de waarde score. De standaarddeviatie van deze frequentieverdeling is de standaard meetfout. De standaard meetfout kan aantonen dat er ruis in de metingen van het instrument zitten.

Hoe hoger de betrouwbaarheid hoe kleiner de standaard meetfout hoe smaller het betrouwbaarheidsinterval

22
Q

Standaard inschattingsfout. Methode twee om het betrouwbaarheidsinterval vast te stellen.

A

Bij methode één werd verondersteld dat het betrouwbaarheid interval symmetrisch rond de verkregen score licht. In praktijk is dit niet het geval. Methode twee is nauwkeuriger en schat het betrouwbaarheidsinterval rond de ware scoren.

Hoe lager de betrouwbaarheid van de vragenlijst des te meer zal de schatting van de ware scoren in de richting van het gemiddelde verschuiven. Met andere woorden: extreem hoge en extreem lage scores op een vragenlijst moeten bij een lage betrouwbaarheid altijd met een flinke korrel zout worden genomen.

23
Q

Reliable change index

A

De RCI bepaalt wat het verschil tussen de voor en nameting scores zijn en welke waarde daar aangehecht kan worden.Bij het meten van problemen in zo’n hoge score op een vragenlijst meestal duidelijk meer problemen. Wanneer de RCI Bij de nameting lager scoort dan de voor meting is dit positief. Bij een competentie vragenlijst is de RCI positief wanneer de jeugdige bij een nameting hoger scoort dan de voor meting.