Chapter 6 Flashcards
Kwantitatief onderzoek
Onderzoek dat zich kenmerkt door het meten van variabelen voor individuele participanten of subjects om resultaten te verkrijgen, meestal numeriek, die kunnen worden samengevat, geanalyseerd en geïnterpreteerd volgens standaard statistische processen.
Kwalitatief onderzoek
Onderzoek dat zich kenmerkt door de narratieve (geschreven) rapportages (over interpretaties omtrent observaties) en interactie met participanten.
Stap 5 onderzoeksproces
Het selecteren van een research strategy, een onderzoeksstrategie (de algemene benadering en doelen van de studie).
Noem de vijf soorten onderzoeksstrategieën
- Descriptive research strategy
- Correlation research strategy
- Experimental research strategy
- Quasi-experimental research strategy
- Nonexperimental research strategy
Doel descriptive research strategy
Het beantwoorden van vragen over en het beschrijven van de actuele staat van één individuele variabelen (dus NIET relaties tussen variabelen).
Welk type relatie tussen variabelen is dit: veranderingen in de ene variabele zorgen voor een voorspelbare verandering in een andere variabele (slechts 1 variabele hoeft numeriek gemeten te worden)
A general relationship
Welk type relatie tussen variabelen is dit: beide variabelen worden numeriek gemeten en toename van de ene zorgt voor toename van de ander.
Positive linear
Welk type relatie tussen variabelen is dit: beide variabelen worden numeriek gemeten en toename van de ene zorgt voor een afname van de ander.
Negative linear
Welk type relatie tussen variabelen is dit: consistente, voorspelbare relatie tussen twee variabelen, maar in het patroon van een curve.
Positive curvilinear
Doel correlational research strategy
Meten hoe twee variabelen bestaan voor meerdere individuen, weergegeven in een tabel of scatterplot.
Doel experimental research strategy
Het beantwoorden van oorzaak-gevolg vragen over de relatie tussen twee variabelen. Door hoge controle in het design te verwerken kan geprobeerd worden ondubbelzinnigheid uit te bannen in de oorzaak-gevolg relatie.
Doel quasi-experimental research strategy
Het proberen te beantwoorden van oorzaak-gevolg vragen. Kan nooit voorzien in een ondubbelzinnige verklaring. Het is niet zeker dat het effect veroorzaakt is door jouw manipulatie.
Doel nonexperimental research strategy
Het aantonen van een relatie tussen variabelen, maar niet met de insteek te verklaren waarom die relatie er is.
Validiteit
De mate waarin de onderzoeksvraag daadwerkelijk wordt beantwoord met de metingen en observaties die gedaan zijn.
Threat to validity
Iedere factor die voor twijfel over de validiteit zorgt.
Externe validiteit
De mate waarin de resultaten die voor de groep in de studie gevonden zijn, ook te generaliseren zijn naar mensen, situaties, momenten etc. buiten de studie.
3 vormen van generalisering
- Van de steekproef naar de populatie
- Van een onderzoeksstudie naar een andere
- Van een onderzoeksstudie naar de echte wereld
Interne validiteit
De mate waarin het onderzoek één duidelijke, ondubbelzinnige verklaring kan geven voor de relatie tussen twee variabelen.
Waardoor wordt de kwaliteit van een studie bepaald?
Door de mate waarin de interne en externe validiteit gewaarborgd is.
Selection bias
In de steekproeftrekking is er een voorkeur voor de trekken van bepaalde individuen, en voor anderen juist niet. De steekproef representeert de populatie niet accuraat.
College students
Een makkelijk te bereiken en vaak beschikbare groep, maar dit is niet altijd te generaliseren naar de gehele populatie.
Volunteer bias
Vaak melden participanten zich zelf aan, maar dit is niet altijd een representatieve steekproef.
Participant characteristics
Wanneer participanten eigenschappen delen, kan dit ook de mogelijkheid tot generalisatie naar een bredere populatie inperken.
Cross-species generalizations
Wanneer er bijvoorbeeld met dieren een experiment uitgevoerd is, is dit niet zomaar generaliseerbaar naar andere dieren.
Novelty effect
Omdat het voor veel participanten vrij ‘nieuw’ is deel te nemen aan een experiment, kunnen ze zich anders gaan gedragen.
Multiple treatment interference
Wanneer een participant aan meerdere manipulaties wordt blootgesteld, kan een eerdere manipulatie de prestatie bij een volgende manipulatie beïnvloeden.
Experimenter characteristics
De demografische kenmerken en persoonlijke eigenschappen van de experimentator kunnen een bedreiging zijn voor de externe validiteit.
Sensitization
Gevoeligheid; het meetproces kan maken dat participanten anders reageren op een manipulatie. (ook: pretest sensitization, wanneer participanten vanwege de pretest meer op bepaalde dingen gaan letten).
Generality across response measures
Eenzelfde begrip kan in verschillende studies andere dingen betekenen, omdat het op verschillende manieren gedefiniëerd en dus gemeten kan worden.
Time of measurement
Wanneer scores direct na manipulatie gemeten zijn, zijn ze anders dan wanneer ze later gemeten worden.
Extraneous variables
Variabelen die niet direct onderzocht worden in de studie, maar wel bestaan.
Confounding variables
Wanneer extraneous variables systematisch meeveranderen met de bestudeerde variabelen. Dit is een bedreiging voor de interne validiteit omdat het een alternatieve verklaring biedt voor de geobserveerde relatie.
Noem de 3 categorieën confounding variables:
- Environmental variables: algemene bedreigingen voor de interne validiteit in alle studies (bijv. moment van de dag).
- Individual differences: bedreigingen voor de interne validiteit binnen studies die verschillende groepen vergelijken (bijv. leeftijd, IQ). Bij systematische toewijzing hiervan kan dit zorgen voor assignment bias.
- Time-related variables: bedreigingen voor de interne validiteit voor studies waarin een vergelijking van één groep over tijd plaatsvindt (bijv. iemands stemming, het weer).
Noem 5 type tijdsgerelateerde bedreigingen voor de interne validiteit:
- History (tussen de meetmomenten door kan iets gebeuren dat de participant beïnvloedt).
- Maturation (participant maakt een psychologische ontwikkeling door).
- Instrumentation (meetmaterialen veranderen over tijd).
- Testing effects (bijv. practise, fatique en carry-over effects (order effects)).
- Regression toward the mean (participanten zijn geneigd de 2e meeting minder extreem te antwoorden dan de 1e).
Wat zijn artefacten en noem de 2 verschillende soorten.
Artefacten zijn bedreigingen voor zowel de interne als de externe validiteit:
- Experimenter bias.
- Demand characteristics & participant reactivity
Experimenter bias
Treedt op wanneer de vondsten van een studie beïnvloed zijn door de verwachtingen of de persoonlijke overtuigingen van de experimentator.
Exaggerated variables
Wanneer onderzoekers graag een relatie tussen variabelen willen aantonen, maken ze de verschillen in één variabele extra groot zodat er sneller een verschil in de andere variabele te zien zal zijn. Dit kan invloed hebben op de externe validiteit.
Demand characteristics & participant reactivity
De combinatie van vraagkenmerken en reactiviteit van participanten kan het normale gedrag van de participant veranderen.
Hebben ze een hoge of lage interne/externe validiteit?
- Descriptive research strategy
- Correlational research strategy
- Experimental research strategy
- Quasi-experimental research strategy
- Nonexperimental research strategy
- Descriptive, correlational and nonexperimental research strategy = hoge externe validiteit (observaties in de echte wereld)
- Experimental research strategy = hoge interne validiteit (hoge controle)
Quasi-experimental research strategy = matige interne en externe validiteit