Chapter 4 Flashcards
in the evening
’s avonds
in the afternoon
’s middags
in the morning
’s morgens
to get dressed
aankleden (zich- )
to put on
aantrekken
to make an appointment
afspreken
to wash the dishes
afwassen
agenda, the
agenda, de
evening, the
avond, de
bed, the
bed, het
to begin
beginnen
at
bij
sandwich, slice of bread, the
boterham, de
moreover
bovendien
trousers, the
broek, de
lecture, the
college, het
brown
bruin
computer, the
computer, de
after that
daarna
day, the
dag, de
then
dan
Tuesday
dinsdag
Thursday
donderdag
shower, the
douche, de
to shower
douchen
to resemble/ look like
eruitzien
food, the
eten, het
crazy
gek
just / normal
gewoon
to hurry
haasten (zich -)
half
half
to run
hardlopen
dog, the
hond, de
irritating
irritant
correct
juist
cat, the
kat, de
clock, the
klok, de
handsome
knap
cup, the
kop, de
curl, the
krul , de