Chapter 3 - Verbds Flashcards

1
Q

ZIJN

A
Ik ben
Je bent
U bent
Hij/ze/het is
We zijn
Jullie zijn
Ze zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HEBBEN

A
Ik hen
Je hebt
U hebt/heeft
Hij/ze/het heeft
We hebben
Jullie hebben
Ze hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

WILLEN

A
Ik wil
Je wil(t)
U wil(t)
Hij/ze/het will
We willen
Jullien willen
Ze willen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

KUNNEN

A
Ik kan
Je kan/kunt
U kan/kunt
Hij/ze/het kan
We kunnen
Jullien kunnen
Ze kunnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MOGEN

A
Ik mag
Je mag
U mag
Hi/ze/het mag
We mogen
Jullie mogen
Ze mogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly