Chapter 2 Flashcards
to sit
zitten
canteen
de kantine
this
deze
seat / place
de plaats
free
vrij
yes
ja hoor
okay / right
zo
a / an
een
nice / delicious
lekker
cup
het kopje (de kop)
coffee
de koffie
for a long time
al lang
only (adverb)
pas
or
of
what / which
welke
actually / really
eigenlijk
today
vandaag
Thursday
donderdag
August
augustus
tomorrow
morgen
it’s my birthday
ik ben jarig (jarig zijn)
how nice
wat leuk
December
december
so / therefore
dus
winter
de winter
to get / recieve
krijgen
until now / still / yet
nog
The visit / visitor
het bezoek
brother
de broer -s
younger
jonger (jong)
but
maar
certainly
wel
taller
langer (lang)
any more
nog meer
sister
de zus
as well
nog
to look
kijken
photo
de foto
oh
goh
very
heel
different / other
ander
type
het type
short
kort
blonde
blond
hair
het haar
dark
donker
parents
de ouders
pay a visit
komen op bezoek (op bezoek komen)
at the moment
op dit moment
to do
doen
there
daar
on holiday
op vakantie
the holiday
de vakantie
father
de vader
for
voor
his
zijn
the work
het werk
season
het seizoen
when
wanneer
summer
de zomer
to know
weten
not
niet
to tell
vertellen
about
over
family
de familie
that
dat
to want / would like
willen
late
laat
should / have to
moeten
again
weer
to
naar
family
het gezin / de familie
mother
de moeder
husband
de man / de echtgenoot
wife
de vrouw / de echtgenote
child
het kind
son
de zoon
daughter
de dochter
brother in law
de zwager
grandfather
de opa
grandmother
de oma
great grand ma/pa
overgroedemoeder/vader
uncle
de oom
aunt
de tante
nephew / cousin
de neef
niece / cousin
de nicht
the XXX (brother, sister, mother, etc…) in law
de schoonXXX
