celstofwisseling Flashcards

1
Q

wat is metabolisme?

A

celstofwisseling of metabolisme is chemische reacties binnen het lichaam en de cellen waarbij ATP vrijkomt uit organische moleculen om homeostase en de specifieke functies te verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat wordt er in het cytosol afgebroken door enzymen?

A

KH tot koolstofketens
eiwitten tot aminozuren
triglyceriden tot vetzuren en glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarvoor wordt ATP gebruikt?

A
bij anabolisme 
=> trilhaartjes doen bewegen 
=> contractie spieren 
=> actief transport 
=> celdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de afbraak van glucose?

A

C6H12O6 + 6 O2 + 6 H2O -> 6 CO2 + 12 H2O + 38 ATP + warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de 4 doelen van anabolisme: ATP-gebruik voor aanmaak van organische stoffen?

A
  1. herstel en onderhoud door constant energieverbruik
  2. celdeling: zwelling en eiwitbevoorrading
  3. klierproduct met actief transport
  4. opslag voor crisissituatie: glycogeen en triglyceriden in vet, spier en leverweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is chemiosmose?

A

vindt plaats in het elektronentransportsysteem

wanneer eer een biochemischevorming van ATP plaatsvindt gekoppeld aan membraantransport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom kan gluconeogenese niet uit acetyl-CoA?

A

omdat die afsplitsing onomkeerbaar is

dus vele vetten en eiwitten kunnen niet gebruikt worden als je bij afbraak acetyl-coA maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarvoor hebben we essentiële vetzuren nodig?

A

linolzuur en linoleenzuur voor fosfolipiden en prostaglandinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe doen we aan lipogenese

A

vanuit vetten, koolhydraten en aminozuren die we kunnen omzetten tot acetyl-CoA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar zijn chylomicronen?

A

dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uitleg over HDL en LDL

A

HDL zijn beter verpakt en slagen niet neer op arteriën, worden naar lever vervoert
LDL slagen wel neer op arteriën en placques

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in welke vormen kan vet vervoerd w?

A

lipoproteïnen
vrije vetzuren binden aan albumine en diffunderen makkelijk door membranen
vet-eiwitcomplex met triglyceriden en cholestrol in fosfolipiden en eiwitten die specifiek binden aan membranen, zijn oplosbaar als geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de functie van de citroenzuurcyclus?

A

het vormen van ATP bij een gebrek aan zuurstof + constante afsplitsing H dat ATPvorming mogelijk maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom is het ETS het belangrijkste mechanisme?

A

het levert het meeste ATP op (32ATP), als dit stil valt sterven de cellen, want als ATP-synthetase niet meer wordt aangemaakt kan P niet meer aan ADP gebonden worden en valt het grootste deel van ATP weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volgorde afbraakreacties bij koolhydraten

A
  1. glycolyse met 2 ATP
  2. citroenzuurcyclus met 2 ATP per cyclus: 2 pyruvaat -> acetyl-CoA + NADH + FADH2
    3 elektronentransportsysteem met 32 ATP -> chemiosmose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is gluconeogenese

A

de aanmaak van glucose uit andere organische moleculen, niet mogelijk uit pyruvaat omdat die afsplitsing onmogelijk reversibel is

17
Q

wat is lipolyse?

A

de afbraak van vet in brokstukken
glycerol -> pyruvaat -> CZC
3 vetzuren die door enzymen knn worden omgezte in acetyl-CoA OF door bètaoxidatie een molecuul met 2 C-atomen bekomt om FADH en NADH te genereren of rechtstreeks te gebruiken voor acetyl-CoA in het CZC

18
Q

wat komt er vrij bij eiwitafbraak?

A

aminozuur splitst af: vrijkomst ammoniak dat door de lever w gebonden aan CO2 en wordt uitgescheiden
glycerol om gluconeogenese
pyruvaat in CZC
ketonen om acetyl-CoA te maken of ketose te krijgen

19
Q

waarom gebruiken we eiwitten liefst niet voor energie?

A

eiwit is moeilijk af te breken
bij afbraak van eiwit komt er ammoniak vrij en dat is giftig
de belangrijkste structuren waar onze cellen mee functioneren en bestaan bestaat uit eiwitten, dus homeostase en celfuncties zijn dan in gedrang

20
Q

wat is transaminering?

A

het omzetten van een eiwit naar een ander aminozuur

21
Q

wat is deaminering?

A

aminozuren afsplitsen om klaar te maken voor de cytroenzuucylus, hierbij komt ammoniak vrij
pyruvaat -> gluconeogenese
acetyl-CoA -> CZC
ketonen -> acetyl-CoA

22
Q

hoe ontstaat metabole acidose door weefselhypoperfusie?

A

de weefsels worden minder doorbloed, dus krijgen minder O2. dat betekent dat ze aan anaerobe stofwisseling moeten gaan doen waarbij er lactaat vrij komt, lactaat is zuur

23
Q

hoe kan een metabole acidose ontstaan door een intoxicatie

A

door acetylsalycilzuur of door het drinken van ethyleenglycol (antivries)

24
Q

wat stimuleert het dorstgevoel?

A

verhoogde osmolariteit
verlaagde bloeddruk
RAAS dat in gang kwam door hypoperfusie van nieren -> angiotensine II stimuleert dorstcentrum

25
Q

wat hebben we nodig om de zelfzorgfunctie vochthuishouding in stand te houden?

A

gedrag: kunnen en willen
bewustzijn: bewust van gevoel, niet verminderd/bewusteloos
dorstgevoel: bij +2% vocht onttrokken
slikreflex intact: coördinatie oesophagus, tong, huig, strottenklep en stembanden

26
Q

wat is de foute drank voor een nierpt?

A

GEEN vruchtensap, te hoog K kan de nieren niet verwerken

27
Q

wat is de foute drank voor ADHD

A

energydrink

28
Q

wat mag je niet drinken als je wil afvallen

A

vruchtensappen en sportdrank, calorieën komen er zo weer bij

29
Q

hoe komt het dat er een verminderde dorstprikkel is bij hyponatriëmie?

A

omdat de dorstprikkel pas komt bij teveel Na, want dat wil zeggen dat de verhouding vocht en Na te weinig is dus dat er vocht te kort is

30
Q

waarom is water een belangrijk transportmiddel?

A

het transporteert bouwstoffen (AZ en elektrolyten), brandstoffen (vet en KH), afvalstoffen (CO2 en ureum) en warmte doorheen heel het lichaam

31
Q

wat is er wanneer de dehydrtatie snel verloopt?

A

tekort vocht interstitium

32
Q

wat is er wanneer de dehydratatie traag verloopt met hyperosmolariteit

A

watertekort intracellulair

gevaar voor hersenoedeem!

33
Q

wat is er wanneer de dehydratatie traag verloopt met hyperosmolariteit

A

watertekort intracellulair

gevaar voor hersenoedeem bij snelle rehydratie!!