Cellen, Weefsels En Organen Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van een levend wezen

A

Stofwisseling
Groei
Prikkelontvangst en verwerking
Aanpassingsvermogen
Beweging
Voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ander woord voor metabolisme?

A

Stofwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is metabolisme?

A

Chemische proces die nodig is voor functies, energiebehoefte,opbouw en voortbestaan van een organisme en zijn cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn voorbeelden van stofwisseling?

A

Ademhaling
Spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stofwisseling zijn twee onderdelen, welke?

A

Eerst afbraak daarna opbouw.
Afbraak, steeds verder uiteenvallen van stoffen, zoals bij spijsvertering.
Opbouw, de moleculen gaan zich verbinden, zoals eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent groei

A

Groter worden, doordat cellen groter worden of zich uitbreiden door deling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ander woord voor aanpassingsvermogen?

A

Adeptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel cellen bevat een lichaam.

A

Meer dan 200 verschillende soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de taak van een lichaamscel?

A

Zijn eigen specifieke taak uitvoeren en zichzelf in leven houden en vervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat een cel uit?

A

Celwand( of celmembraan), cytoplasma en een celkern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet het celmembraam?

A

Het celmembraan is semipermeabel( selectief doorlatend) vlies.
Het zorgt voor doorlaten van bepaalde stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet het cytoplasma?

A

Is de werkplaats van de cel. Bestaat uit 70-80% water.
Het overige deel bestaat uit, eiwitten, vetten, suikers en mineralen
Hier vinden veel chemische reacties plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn organellen?

A

Kleine orgaantjes in het cytoplasma.
Ieder organel heeft zijn eigen taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het grootste organel?

A

De celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn mitochondriën?

A

Kleine organel die zorgt voor de engergieaanmaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn lysosomen?

A

Die zorgen voor de afbraak en opruimen van stoffen in de cel.

17
Q

Wat zijn centrosomen?

A

Die zorgen voor vernieuwing van de cel.

18
Q

Wat is bijzonder aan de rode bloedcel?

A

Deze bezit geen celkern, maar maakt deze zelf aan ( rijping)

19
Q

Wat is de taak van de celkern?

A

Deze regelt alle activiteiten in de cel.in de celkern bevinden zich chromosomen, die bepalen hoe de cel zich gedraagt en werkt en hoe de nieuwe cel wordt gevormd.

20
Q

Wat zijn chromosomen?

A

Chromosomen zijn de dragers van de erfelijkheid. Hier zitten de constructies in om een nieuw mens te maken. Ze bevatten eigenschappen zoals kleur haar, geslacht en erfelijke aandoeningen.

21
Q

Waar is de erfelijke informatie opgeslagen?

A

In het DNA. ( desoxyribonucleinezuur)

22
Q

Hoe ziet het DNA eruit?

A

Het heeft de vorm van een lange dubbele spiraal, die ook nog een in elkaar gerold is.
Het DNA wordt onderverdeeld in genen. Elk gen vormt een gecodeerde instructie.
Elk DNA is uniek.

23
Q

Hoeveel genen bevat een chromosoom?

A

Duizenden.

24
Q

Hoeveel chromosomen bevat een celkern?

A

46, twee x 23 gepaarde chromosomen. De ene set is geërfd van de moeder, de andere van de vader.

25
Q

Hoe heet het vocht binnen de cellen?

A

Intracellulaire vloeistof.

26
Q

Hoe heet het vocht buiten de cellen?

A

Extracellulaire vloeistof.

27
Q

Waar bestaat extracellulair vocht uit?

A

Bloedvocht, hersenvocht,weefselvocht en lymfevocht.

28
Q

Wat is de taak van het weefselvocht en waar bevindt het zich?

A

Bevindt zich in de ruimte tussen de cellen en en zorgt ervoor dat de cel zijn voeding krijgt en afvalstoffen kwijt kan.

29
Q

Wat is homeostase?

A

Het regelen en constant houden van de samenstelling, letterlijk gelijk houden.

30
Q

Voorbeeld van homeostase en belangrijkste systemen?

A

Zenuw en hormoonstelsel. En de ademhaling, als je gaat rennen gaatje ademhaling omhoog.
Transpireren als je het warm hebt.

31
Q

Wat is passieve uitwisseling van stoffen in de cel?

A

Als de concentratie van moleculen ongelijk is binnen en buiten de cel gaat deze door uitwisseling weer gelijk worden. Dit kost geen energie, dus passief.

32
Q

Welke twee manieren zijn er voor passieve ( transport ) door de celmembraan?

A

Diffusie van hoog naar lage concentraties
Osmose van laag naar hoog, stoffen blijven op hun plaats, oplossindgsvloeistof verplaatst zich.