Cellen, organen en orgaanstelsels Flashcards

1
Q

Cel

A

zelfstandig functionerende organisatie-eenheid waaruit een organisme bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een eukaryote cel?

A

Een cel met een kel waarin DNA met erfelijke informatie zit (eukary = kern)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een prokaryote cel?

A

Een cel zonder kern en zonder (kern)membraan om het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar vind je celplasma/cytoplasma?

A

in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bevinden organellen zich?

A

In het cytoplasma van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is grondplasma?

A

Deel van het cytoplasma in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat grondplasma?

A

ca. 70% water; (opgeloste) stoffen (o.a. zouten en eiwit- en vetachtige stoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is cytoplasmastroming?

A

Bij een cytoplasmastroming stroomt het grondstofplasma en verplaatst daarmee stoffen en organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de celkern?

A
  • kernplasma omgeven door een dubbelmembraan
  • kernmembraan met kernporiën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bevat de celkern?

A

chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zit er in chromosomen opgeslagen?

A

erfelijke informatie in DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van de celkern?

A

regeling (van celprocessen, o.a. transcriptie voor eiwitsynthese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vorm hebben centriolen?

A

cilindervormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoevel centriolen zitten er in een cel?

A

2 per cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar zitten centriolen t.o.v. van elkaar?

A

Centriolen zitten loodrecht tegenover elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar gaan centriolen naartoe bij een celdeling?

A

Naar de celpolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welke cellen komen geen centriolen voor?

A

Die van hogere planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van centriolen?

A

verdeling van de chromosomen bij celdeling; motoreiwitten zorgen voor verplaatsing chromosomen naar de celpolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het celmembraan?

A

Deel van het membranenstelsel van de cel dat de cel aan de buitenzijde begrenst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van het celmembraan?

A
  • vormt een barrière tussen binnen en buiten de cel
  • regelt de opname en afgifte van stoffen door een cel
  • vangt signalen op via receptormoleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vorm hebben mitochondriën?

A

boonvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat voor DNA hebben mitochondriën?

A

Mitochondriën hebben hun eigen mitochondriaal DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarmee is een mitochondrion omgeven?

A

een dubbel membraan waarvan het binnenste sterk is geplooid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de functie van een mitochondrion?

A

ATP-productie door middel van aërobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zelfstandig functionerende organisatie-eenheid waaruit een organisme bestaat
cel
26
Organellen zijn door membranen begrensd, uitgezonderd __
ribosomen
27
Prokaryote cellen hebben geen __, __ en __
kern, mitochondriën, Golgisysteem
28
endoplasmatisch reticulum (e.r.)
holten- en kanalensysteem gevormd door bijna tegen elkaar liggende membranen
29
Hoe heet endoplasmatisch reticulum waar ribosomen op liggen?
ruw endoplasmatisch reticulum
30
Hoe heet endoplasmatisch reticulum waar geen ribosomen op liggen?
glad endoplasmatisch reticulum
31
Wie hebben geen endoplasmatisch reticulum?
bacteriën
32
Wat is de functie van het endoplasmatisch reticulum?
transport van stoffen binnen de cel
33
Wat is de functie van het endoplasmatisch reticulum?
transport van stoffen binnen de cel
34
motoreiwit
eiwit dat zich met energie uit ATP langs een filament van het cytoskelet beweegt om o.a. organellen te verplaatsen
35
Welke vorm hebben ribosomen?
bolvormige complexen van eiwitten en RNA-ketens
36
Waar vind je ribosomen?
op het endoplasmatisch reticulum en vrij in het cytoplasma
37
Wat is de functie van ribosomen?
eiwitsynthese door translatie, DNA in de celkern bevat hiervoor de code
38
Wat zijn Golgisystemen?
stapels schijfvormige compartimenten die blaasjes afsnoeren en opnemen
39
Wat is de functie van een Golgisysteem?
opslag en vorming van stoffen, o.a. voor transport naar buiten de cel
40
Waar worden lysomen gevormd?
door het Golgisysteem
41
Wat zijn lysosomen?
kleine blaasjes met enzymen
42
Wat is de functie van lysosomen?
vertering bij fagocytose en van afgestorven celonderdelen
43
Hoe houdt de cel zich in stand?
door het uitvoeren van chemische reacties, veelal een cascade (versterkende) reeks van reacties
44
Wat is homeostase?
Het constant houden van de omstandigheden in een cel
45
Hoe wordt homeostase gerealiseerd?
door terugkoppeling (bijv. door actief transport wordt de ionensamenstelling binnen een cel constant gehouden)
46
Hoe wordt een dynamisch evenwicht in stand gehouden?
in een complex netwerk van celprocesses met uiteenlopende lichaamsfuncties
47
Wat is een cytoskelet?
eiwitfilamenten die vorm geven aan de cel
48
Waarvoor worden de filamenten in een cytoskelet verder gebruikt (behalve de vorm aangeven in een cel)?
als geleiding waarlangs stoffen door motoreiwitten worden getransporteerd
49
Hoe kan een cel zich evt. voortbewegen?
- 1 of meer flagellen - ciliën - amoeboïde bewegingen
50
Waaruit is het celmembraan opgebouwd?
- twee lagen vetachtige moleculen met fosfaatgroepen (fosfolipiden) - eiwitten (transportenzymen en poriën in vetachtige molecuullagen; receptor- en identificatiemoleculen buiten op de celmembraan)
51
Wat zijn de functies van het celmembraan?
- bescherming en handhaving homeostase intern milieu vd cel - regeling via receptoren voor hormonen en andere signaalstoffen - selectiefpermeabel (doorlatend voor water maar minder voor opgeloste stoffen) waardoor de samenstelling van de celinhoud permanent verschilt met die van de celomgeving - actief en passief transport
52
Waar vind je ionenpompen?
in het celmembraan
53
Wat doen ionenpompen?
veroorzaken osmotische verschillen
54
Hoe groot zijn ionenpompen?
bij dierlijke cellen klein; bij plantencellen groter waardoor mede dankzij een rekbare celwand turgor ontstaat
55
1 meter = __ millimeter = __ micrometer = __ nanometer
1 m = 1000 mm = 1 000 000 µm = 1 000 000 000 nm
56
1 nanometer = __ micrometer = __ millimeter = __ meter
1 nm = 10^-3 µm = 10^-6 nm = 10^-9 m
57
Passief transport gebeurt waar in een cel?
door het celmembraan (stofjes gaan erdoorheen)
58
Passief transport verbruikt __ (wel/geen) energie
geen
59
Wat is diffusie?
een soort passief transport; kleine moleculen en ionen gaan ongehinderd door het celmembraan totdat concentratie aan beide kanten hetzelfde is
60
Wat is osmose?
een vorm van passief transport; opgeloste stoffen kunnen niet door het membraan, water gaat naar de kant met de hoogste osmotische waarde totdat concentratie aan beide kanten hetzelfde is
61
osmotische waarde
concentratie opgeloste stoffen
62
De osmotische druk die een oplossing kan uitoefenen is __ met zijn osmotische waarde
evenredig
63
fysiologische zoutoplossing
0,9% NaCl oplossing (9 gram NaCl in 991 gram water) heeft een osmotische waarde gelijk aan die van bloedplasma en wordt daarom een fysiologische zoutoplossing genoemd