CELLEER: HOOFDSTUK 1 & 2 Flashcards
H1: van ééncellige naar meercellige organismen H2: interactie tussen cellen en hun omgeving
Van welke 2 factoren is de celgrootte afhankelijk?
- verhouding oppervlakte/ volumeAls een cel in grootte toeneemt neemt
het oppervlak tot de 2e macht toe maar
het volume tot de 3e macht. - mate waarin de kern als controlecentrum
de rest van de cel kan dirigerenAls een cel toeneemt komen meer
onderdelen verder van de kern te liggen
waardoor een juiste coördinatie
moeilijker wordt. Hoe groter de cel, hoe
minder actief en dus hoe lager het
metabolisme.
Wat kan je vertellen over het cel volume?
Het cel volume is onafhankelijk van de afmetingen van het individu.
- levercellen van een muis en rund hebben
ongeveer de zelfde afmetingen - het verschil in orgaangrootte is dus niet te
wijten aan het cel volume maar aan het
aantal cellen.
Wat is epigenietica?
Epigenetica is de studie van variaties in genen die kunnen optreden zonder wijzigingen in de DNA sequentie.
Elke cel in het lichaam heeft hetzelfde DNA maar toch zijn er tussen verschillende cellen verschillende fysieke kenmerken.
Epigenetica zorgt voor deze
werkverdeling door genen aan of uit te zetten waardoor bepaalde basen van een gen toegankelijk of ontoegankelijk gemaakt worden voor de kopie van DNA naar RNA door moleculaire start en stop markeringen op het DNA.
Welke 2 soorten celvormen bestaan er?
Vrije cellen met een wisselende vorm:
- WBC moeten door kleine openingen in
de bloedbaan om infectie haarden te
bereiken, ze hebben dus een wisselende
vorm nodig om te kunnen bewegen.
Vrije cellen met constante vorm:
- zaadcellen bewegen met behulp van een
flagel
Vaste cellen van een meercellig organisme:
- de vorm van epitheelcellen wordt
hoofdzakelijk bepaald door functionele
differentiatie en de invloed van de
omgevende cellen
Wat is cellulaire differentiatie?
Cellulaire differentiatie is het proces waarbij de cel verandert van het ene celtype naar het andere.
(meestal naar een meer gespecialiseerd celtype)
Dit proces maakt specialisatie van de cellen mogelijk.
De in de eicel opgeslagen genetische code bevat de info die nodig is om verschillende eiwitten in verschillende weefsels tot productie te laten komen (= expressie) en dus morfologische en functionele verschillen tot stand te brengen.
Welke eigenschappen van de cel veranderen als de cel differentiatie ondergaat.
- de celgrootte
- de vorm
- het membraanpotentiaal
- de metabole activiteit
- de reactie op signalen
Hoe wordt de celcyclus geregeld en wat bepaald de mate van groei tijdens de celcyclus?
De regeling vindt plaats door een evenwicht tussen groeibevorderende en
groei remmende factoren.
De regeling van het moment waarop de fasen beginnen, alsook de duur van iedere
fase, bepaalt de mate van groei.
In welke abnormale soorten groei kan de celcyclus resulteren?
Hyperplasie = vergroting van het orgaanvolume door een toename van het aantal cellen
Hypertrofie = vergroting van het orgaanvolume door een toename van het cel volume
Hypotrofie/ atrofie = het orgaan zal in volume afnemen omdat er geen of onvoldoende groei is om het verlies van afgestorven cellen te compenseren.
tumorvorming = ongewenste groei die veroorzaakt wordt door een verstoring van de celcyclus.
In welke verschillende fasen verloopt de celcyclus?
S-fase = DNA duplicatie
G2-fase = cel bereidt zich voor op de
celdeling (= de mitose)
M-fase = mitotische celdeling
G1-fase = celgroei en voorbereiding op een
eventueel volgende S-fase
Welke 3 differentiatiegraden hebben stamcellen?
Totipotente stamcellen:
- cellen die kunnen uitgroeien tot een
compleet organisme en extra
embryonaal weefsel (placenta)
- bevruchte eicel (zygoot)
Pluripotente stamcellen:
- deze stamcellen kunnen differentiëren
tot cellen van alle 3 de kiemlagen van
het embryo.
- Er zijn verschillende bronnen voor deze
stamcellen: via embryo’s, foetussen,
therapeutisch klonen of door
gedifferentieerde cellen terug te
programmeren in induced Pluripotent
stem cells (iPSC’s).
Multipotente stamcellen:
- stamcellen die maar tot een beperkt
aantal celtypes kunnen differentiëren
- volwassen stamcellen zijn nog niet-
gedifferentieerde of niet-
gespecialiseerde cellen die na de
geboorte voorkomen in een
gespecialiseerd weefsel van het
organisme = nodig om bepaalde cellen
met een korte levensduur te verversen
- vb: hematopoëtische stamcellen
staan in voor de aanmaak van RBC,
WBC en bloedplaatjes
hematopoëtische stamcellen zitten
in beenmerg, bloed e
navelstrengbloed
Unipotente stamcellen:
- Unipotente stamcellen zijn in staat om
1 welbepaald type gedifferentieerde cel
te maken
Welke verschillende soorten celpopulaties zijn er?
Sporadisch delende celpopulaties:
- na beschadiging van deze weefsels
worden de cellen vervangen door een
ander celtype (bv door bindweefsel)
- hiertoe behoren zenuw- en spiercellen
Stabiele celpopulaties:
- cellen die pas opnieuw gaan delen als
vervanging nodig is na beschadiging of
ziekte (bv de levercellen)
vernieuwende celpopulaties:
- cellen die voortdurend blijven delen
omdat de behoefte aan vervanging blijft
bestaan door verlies van de
oppervlakkige laag of door een beperkte
levensduur
- hiertoe behoren de cellen van de huid,
het darmslijmvlies en van in het
bloedvormend weefsel in het beenmerg
Leg het proliferatie proces van een stamcel uit.
proliferatie = celdeling
De celdeling van een stamcel kan resulteren in 2 soorten cellen:
- nieuwe stamcellen om de
stamcelpopulatie in stand te houden
- gecommiteerde stamcellen (=
dochtercellen) die na een aantal
delingen differentiëren tot een
gespecialiseerd celtype
Bij de zelf vernieuwde stamcel is er plasticiteit terug te vinden = gedifferentieerde stamcellen die toch kunnen “ont”-diferentiëren en andere type cellen kunnen maken.
Wat is apoptose en necrose en wanneer komen deze voor?
Apoptose = geprogrammeerde celdood
- proapoptotische eiwitten in de
mitochondriën blijven inactief zolang de
cel voldoende stimulerende signalen van
andere cellen ontvangt - als deze signalen wegvallen worden de
proapoptotische eiwitten geactiveerd tot
eiwitsplitsende enzymen die de cel
zullen afbreken waardoor deze in
fragmenten uit elkaar valt - deze fragmenten worden opgeruimd
door andere cellen met behulp van
fagocytose = geeft geen afval - vb: tijdens ontwikkeling (handjes) en bij
RBC (sterven automatisch na hun
levensduur van 120 dagen)
Necrose = vervroegde celdood
- necrose kan veroorzaakt worden door
virussen, bacteriën, gifstoffen, tekort aan
voedingsstoffen of zuurstof en de
ophoping van afvalstoffen - treedt op als de cel blootgesteld wordt
aan extreme condities - veroorzaakt een ontstekingsreactie
doordat de WBC een chemotaxis
uitvoeren en er hierdoor een stroom van
cellen richting de ontsteking zal gaan
Wat is homeostase en wat is het gevolg van een verstoring van de homeostase?
Homeostase is een dynamisch proces dat de samenstelling van het interne milieu reguleert.
Het proces zorgt voor een evenwichtige samenstelling van bloed en weefselvloeistof.
Een verstoring van de homeostase leidt tot afwijkende waarden en bijgevolg dus tot schade en ziekte.
Wat is de embryonale periode?
De embryonale periode is de periode tot 10 weken na de conceptie.
In deze periode is er samenspel van celdeling, selectieve celdood en differentiatie van groepen cellen tot weefsels en organen.
Hierbij zijn in elke cel duizenden genen betrokken. De activiteit van deze genen is afhankelijk van de erfelijke en epigenetische factoren.
epigenetische factoren = niet erfelijke factoren zoals bv de concentratie van stoffen die via de placenta in de bloedsomloop van de foetus terechtkomen.
= Kinderen van ondervoede moeders
hebben later meer kans op obesitas en
diabetes type 2