CELLEER: HOOFDSTUK 1 & 2 Flashcards

H1: van ééncellige naar meercellige organismen H2: interactie tussen cellen en hun omgeving

1
Q

Van welke 2 factoren is de celgrootte afhankelijk?

A
  1. verhouding oppervlakte/ volumeAls een cel in grootte toeneemt neemt
    het oppervlak tot de 2e macht toe maar
    het volume tot de 3e macht.
  2. mate waarin de kern als controlecentrum
    de rest van de cel kan dirigerenAls een cel toeneemt komen meer
    onderdelen verder van de kern te liggen
    waardoor een juiste coördinatie
    moeilijker wordt. Hoe groter de cel, hoe
    minder actief en dus hoe lager het
    metabolisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan je vertellen over het cel volume?

A

Het cel volume is onafhankelijk van de afmetingen van het individu.

  • levercellen van een muis en rund hebben
    ongeveer de zelfde afmetingen
  • het verschil in orgaangrootte is dus niet te
    wijten aan het cel volume maar aan het
    aantal cellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is epigenietica?

A

Epigenetica is de studie van variaties in genen die kunnen optreden zonder wijzigingen in de DNA sequentie.

Elke cel in het lichaam heeft hetzelfde DNA maar toch zijn er tussen verschillende cellen verschillende fysieke kenmerken.

Epigenetica zorgt voor deze
werkverdeling door genen aan of uit te zetten waardoor bepaalde basen van een gen toegankelijk of ontoegankelijk gemaakt worden voor de kopie van DNA naar RNA door moleculaire start en stop markeringen op het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 soorten celvormen bestaan er?

A

Vrije cellen met een wisselende vorm:

  • WBC moeten door kleine openingen in
    de bloedbaan om infectie haarden te
    bereiken, ze hebben dus een wisselende
    vorm nodig om te kunnen bewegen.

Vrije cellen met constante vorm:

  • zaadcellen bewegen met behulp van een
    flagel

Vaste cellen van een meercellig organisme:

  • de vorm van epitheelcellen wordt
    hoofdzakelijk bepaald door functionele
    differentiatie en de invloed van de
    omgevende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is cellulaire differentiatie?

A

Cellulaire differentiatie is het proces waarbij de cel verandert van het ene celtype naar het andere.

(meestal naar een meer gespecialiseerd celtype)

Dit proces maakt specialisatie van de cellen mogelijk.

De in de eicel opgeslagen genetische code bevat de info die nodig is om verschillende eiwitten in verschillende weefsels tot productie te laten komen (= expressie) en dus morfologische en functionele verschillen tot stand te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke eigenschappen van de cel veranderen als de cel differentiatie ondergaat.

A
  • de celgrootte
  • de vorm
  • het membraanpotentiaal
  • de metabole activiteit
  • de reactie op signalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de celcyclus geregeld en wat bepaald de mate van groei tijdens de celcyclus?

A

De regeling vindt plaats door een evenwicht tussen groeibevorderende en
groei remmende factoren.

De regeling van het moment waarop de fasen beginnen, alsook de duur van iedere
fase, bepaalt de mate van groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke abnormale soorten groei kan de celcyclus resulteren?

A

Hyperplasie = vergroting van het orgaanvolume door een toename van het aantal cellen

Hypertrofie = vergroting van het orgaanvolume door een toename van het cel volume

Hypotrofie/ atrofie = het orgaan zal in volume afnemen omdat er geen of onvoldoende groei is om het verlies van afgestorven cellen te compenseren.

tumorvorming = ongewenste groei die veroorzaakt wordt door een verstoring van de celcyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke verschillende fasen verloopt de celcyclus?

A

S-fase = DNA duplicatie
G2-fase = cel bereidt zich voor op de
celdeling (= de mitose)
M-fase = mitotische celdeling
G1-fase = celgroei en voorbereiding op een
eventueel volgende S-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 differentiatiegraden hebben stamcellen?

A

Totipotente stamcellen:
- cellen die kunnen uitgroeien tot een
compleet organisme en extra
embryonaal weefsel (placenta)
- bevruchte eicel (zygoot)

Pluripotente stamcellen:
- deze stamcellen kunnen differentiëren
tot cellen van alle 3 de kiemlagen van
het embryo.
- Er zijn verschillende bronnen voor deze
stamcellen: via embryo’s, foetussen,
therapeutisch klonen of door
gedifferentieerde cellen terug te
programmeren in induced Pluripotent
stem cells (iPSC’s).

Multipotente stamcellen:
- stamcellen die maar tot een beperkt
aantal celtypes kunnen differentiëren
- volwassen stamcellen zijn nog niet-
gedifferentieerde of niet-
gespecialiseerde cellen die na de
geboorte voorkomen in een
gespecialiseerd weefsel van het
organisme = nodig om bepaalde cellen
met een korte levensduur te verversen
- vb: hematopoëtische stamcellen
staan in voor de aanmaak van RBC,
WBC en bloedplaatjes
hematopoëtische stamcellen zitten
in beenmerg, bloed e
navelstrengbloed

Unipotente stamcellen:
- Unipotente stamcellen zijn in staat om
1 welbepaald type gedifferentieerde cel
te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke verschillende soorten celpopulaties zijn er?

A

Sporadisch delende celpopulaties:
- na beschadiging van deze weefsels
worden de cellen vervangen door een
ander celtype (bv door bindweefsel)
- hiertoe behoren zenuw- en spiercellen

Stabiele celpopulaties:
- cellen die pas opnieuw gaan delen als
vervanging nodig is na beschadiging of
ziekte (bv de levercellen)

vernieuwende celpopulaties:
- cellen die voortdurend blijven delen
omdat de behoefte aan vervanging blijft
bestaan door verlies van de
oppervlakkige laag of door een beperkte
levensduur
- hiertoe behoren de cellen van de huid,
het darmslijmvlies en van in het
bloedvormend weefsel in het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg het proliferatie proces van een stamcel uit.

A

proliferatie = celdeling

De celdeling van een stamcel kan resulteren in 2 soorten cellen:
- nieuwe stamcellen om de
stamcelpopulatie in stand te houden
- gecommiteerde stamcellen (=
dochtercellen) die na een aantal
delingen differentiëren tot een
gespecialiseerd celtype

Bij de zelf vernieuwde stamcel is er plasticiteit terug te vinden = gedifferentieerde stamcellen die toch kunnen “ont”-diferentiëren en andere type cellen kunnen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is apoptose en necrose en wanneer komen deze voor?

A

Apoptose = geprogrammeerde celdood

  • proapoptotische eiwitten in de
    mitochondriën blijven inactief zolang de
    cel voldoende stimulerende signalen van
    andere cellen ontvangt
  • als deze signalen wegvallen worden de
    proapoptotische eiwitten geactiveerd tot
    eiwitsplitsende enzymen die de cel
    zullen afbreken waardoor deze in
    fragmenten uit elkaar valt
  • deze fragmenten worden opgeruimd
    door andere cellen met behulp van
    fagocytose = geeft geen afval
  • vb: tijdens ontwikkeling (handjes) en bij
    RBC (sterven automatisch na hun
    levensduur van 120 dagen)

Necrose = vervroegde celdood

  • necrose kan veroorzaakt worden door
    virussen, bacteriën, gifstoffen, tekort aan
    voedingsstoffen of zuurstof en de
    ophoping van afvalstoffen
  • treedt op als de cel blootgesteld wordt
    aan extreme condities
  • veroorzaakt een ontstekingsreactie
    doordat de WBC een chemotaxis
    uitvoeren en er hierdoor een stroom van
    cellen richting de ontsteking zal gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is homeostase en wat is het gevolg van een verstoring van de homeostase?

A

Homeostase is een dynamisch proces dat de samenstelling van het interne milieu reguleert.

Het proces zorgt voor een evenwichtige samenstelling van bloed en weefselvloeistof.

Een verstoring van de homeostase leidt tot afwijkende waarden en bijgevolg dus tot schade en ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de embryonale periode?

A

De embryonale periode is de periode tot 10 weken na de conceptie.

In deze periode is er samenspel van celdeling, selectieve celdood en differentiatie van groepen cellen tot weefsels en organen.

Hierbij zijn in elke cel duizenden genen betrokken. De activiteit van deze genen is afhankelijk van de erfelijke en epigenetische factoren.

epigenetische factoren = niet erfelijke factoren zoals bv de concentratie van stoffen die via de placenta in de bloedsomloop van de foetus terechtkomen.
= Kinderen van ondervoede moeders
hebben later meer kans op obesitas en
diabetes type 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke factoren, die in verband staan met de homeostase, moeten binnen nauwe grenzen gehouden worden?

A
  • de kerntemperatuur
  • de water- en elektrolytenhuishouding
  • de zuurtegraad (pH) van
    lichaamsvloeistoffen
  • het bloedsuikergehalte
  • de bloed- en weefselzuurstof
  • het koolstofdioxidegehalte
  • de bloeddruk
17
Q

Hoe wordt de homeostase gereguleerd?

A

De homeostase kan gereguleerd worden via de bloedstroom.

De doorbloeding van uitwisselingsorganen zorgt er door uitwisseling met het uitwendig milieu voor dat de samenstelling van het bloed en dus ook van de weefselvloeistof, constant gehouden wordt.

Homeostatisch proces past zich voortdurend aan aan het metabolisme en de afvalproductie in het weefsel in samenhang met de mate van weefselactiviteit.

De bloedsomloop moet dus constant gereguleerd worden zodat er voldoende bloed naar actieve weefsels gaat en niet te veel naar weefsels die er op dat moment geen behoefte aan hebben.

werking van het regulatiesysteem:

prikkel -> receptor -> besturingssysteem -> effector -> reactie

(vb: koude -> thermostaat -> controlecentrum boiler -> boiler -> warmte)

18
Q

Welke 2 soorten feedbacksystemen zijn er die homeostase kunnen beïnvloeden?

A

Negatieve feedbacksystemen:
- zorgen voor een afname van het effect
van de oorspronkelijke stimulus
- vb: regulatie van het bloedsuikergehalte

Positieve feedbacksystemen:
- zorgen voor een versterking van het
effect van de oorspronkelijke stimulus
- vb: baarmoedercontracties bij de
bevalling ( is geen mechanisme om
de homeostase op punt te stellen
omdat het stopt bij het eindpunt

19
Q

Waarom is water een absolute voorwaarde voor het voortbestaan van cellen?

A

Alle stoffen die doorheen het membraan getransporteerd moeten worden zin opgelost in water, zowel extracellulair als intracellulair.

  • goed oplosmiddel
  • goed milieu voor biochemische
    reacties (veel reacties in het lichaam zijn
    hydrolytische splitsingsreacties en hebben
    dus water nodig)
  • heeft lage viscositeit (opgeloste deeltjes
    en water zelf bewegen zich makkelijk
    voort van hoge naar lage concentratie)
  • heeft een grote warmtecapaciteit
    (lichaamswater kan veel warmte opnemen
    zonder zelf sterk in temperatuur te stijgen
  • heeft goed warmtegeleidingsvermogen
    (hierdoor wordt de warmte die door cellen
    gecreëerd wordt sneller afgevoerd zodat
    ze zichzelf niet opwarmen)
  • heeft een hoge verdampingswarmte (het
    kost meer dan 2000 kJ om 1 l water
    te verdampen. Door verdamping van
    water (zweet) kan vanuit het lichaam
    veel warmte aan de omgeving worden
    afgegeven)
20
Q

Waarom is de samenstelling van de interstitiële vloeistof van de mens vergelijkbaar met historisch zeewater?

A

Vrij in water levende eencellige organismen wisselen hun stoffen uit met het
omringende oppervlaktewater

Bij de cellen van een meercellig organisme is ook deze oorspronkelijke leefsituatie van het eencellige organisme terug te vinden, doordat elke cel wordt omgeven door een minuscuul (< 1 µm) vochtlaagje in de ruimte tussen de cellen (= extracellulaire ruimte/ interstitium)

In het interstitium is extracellulaire vloeistof/ weefselvocht aanwezig waarvan het totale volume bij volwassenen 10-15 l bedraagt = inwendige milieu,
omdat dit het overblijfsel is van het uitwendige milieu van de eencellige
organismen waaruit de meercellige zich hebben ontwikkeld.

samenstelling van ons weefselvocht is kwalitatief vergelijkbaar met die van zeewater, maar de totale concentratie van de zouten in de menselijke weefselvloeistof is veel lager.

21
Q

Wat zijn de uitwisselingsorganen in het lichaam?

A

longen voor opname en afgifte van gassen

spijsverteringskanaal voor de opname van vloeistoffen en vaste stoffen

nieren voor de afgifte van vloeistoffen en vaste stoffen

22
Q

Bespreek de opbouw van het plasmamembraan in cellen.

A

Het plasmamembraan is hoofdzakelijk opgebouwd uit 3 belangrijke structuren:

lipiden:
- voornamelijk fosfolipiden die een
dubbele laag vormen

eiwitten:
- zowel integrale als perifere eiwitten
functies van membraaneiwitten:
- bouwelement
- transportstructuur
(pomp/ionenkanaal/carriers)
- receptor
- enzymen

glycocalyx:
- dunne filamenteuze laag (cell coat)
- bestaat hoofdzakelijk uit vertakte
filamenten die vastzitten op de naar
buiten puilende globulaire eiwitten
- voornamelijk opgebouwd uit
glycoproteïnen
functies van de glycocalyx:
- bescherming plasmamembraan tegen
chemische en fysische invloeden
- transmembranair transport (pinocytose
en fagocytose)
- celadhesie
- contactinhibitie
- herkenningsmechanisme (oppervlakte-
antigenen bevinden zich in de
glycocalyx)

23
Q

Leg het begrip toniciteit uit.

A

Toniciteit is het vermogen van cellen om door osmose hun vorm en spanning op de celwand te veranderen.

24
Q

Leg het begrip cytolyse uit.

A

Door de aanwezigheid van niet-permeërende deeltjes in de intracellulaire vloeistof neemt de cel water op, zwelt en zal uiteindelijk barsten.

Bij RBC wordt dit ook wel hemolyse genoemd.

25
Q

Welke verschillende intercellulaire verbindingen zijn er?

A
  • tight junction (zonula occludens)
  • intermediaite junction (zonula adhaerens)
  • gap junction (nexus)
  • desmosoom (macula adhaerens)
  • hemidesmosoom
25
Q

Wat zijn typische kenmerken voor een tight junction?

A
  • strengen van integrale membraaneiwitten
    die de cel volledig omsluiten
  • verschillende cellen zijn verbonden door
    een aantal dwarsverbindingen met
    dezelfde opbouw
  • sluit de intercellulaire ruimte volledig af
  • verhindert de vrije doorgang van
    moleculen tussen de epitheelcellen
  • ondoorlaatbare/ impermeabele junctie
  • hierdoor kan een inwendig milieu in stand
    gehouden worden dat chemisch
    verschillend is van het uitwendig milieu
  • spelen rol in het behoud van de
    structurele en functionele cel polariteit
  • vormen fysische hinderpaal voor membraanproteïnen die migreren in het vlak van de dubbele fosfolipidenlaag
  • zo ontstaat in het darmepitheel geen mengeling van de proteïnen die instaan voor de absorptie van voedingsbestanddelen uit het lumen met
    de proteïnen die tussenkomen bij de afgifte van stoffen aan het inwendig milieu
26
Q

Wat zijn typische kenmerken voor een intermediate junction?

A
  • bandvormige structuren die de cel
    volledig omsluiten
  • zorgt voor adhesie tussen cellen
  • bevordert mechanisme/ fysische
    integriteit van celgroepen
  • plasmamembranen van naburige cellen
    lopen evenwijdig
  • intercellulaire ruimte wordt overbrugt
    door transmembranaire proteïnen (=
    cadherinen)
  • intracytoplasmatisch zijn de cadherinen
    vastgehecht aan actinefilamenten
  • actinefilamenten vormen bundels die de
    cel volledig omsluiten
  • alle bundels actinefilamenten zijn zo
    verbonden van cel tot cel door de
    cadherinen
  • geheel van actinefilamenten is potentieel
    contractiel waardoor het epitheel
    spanning kan ontwikkelen en van vorm
    kan veranderen
  • maken reproduceerbare contracties en
    relaxaties van een samenhangend weefsel
  • vouwproces van de organen tijdens de
    embryogenese
27
Q

Wat zijn typische kenmerken voor een desmosoom?

A
  • vlekvormige celjuncties
  • zorgt voor adhesie tussen cellen en
    bevordert de mechanische integriteit van
    celgroepen
  • intercellulaire ruimte wordt overbrugt
    door cadherinen
  • intracytoplasmatisch zijn de cadherinen
    vastgehecht op een desmosoomplaat
  • intracellulair zijn op de desmosoomplaat
    ook intermediare filamenten vastgehecht
    (bij epitheelcellen worden dit de
    tonofilamenten genoemd)
  • tonofilamenten kunnen vrij eindigen in
    het cytoplasma of kunnen het cytoplasma
    doorkruisen en zich vasthechten op een
    ander desmosoom
  • hierdoor kunnen intermediaire filamenten
    van naburige cellen met elkaar verbonden
    zijn door cadherinen en
    desmosoomplaten waardoor een
    doorlopend netwerk van tonofilamenten
    in het epitheel gevormd wordt
28
Q

Wat zijn typische kenmerken voor een hemidesmosoom?

A
  • komen voor aan de basale zijde waar
    epitheelcellen op onderliggend weefsel
    rusten
  • verbinden de epitheelcellen met het
    onderliggende basale membraan
  • opgebouwd uit een
    desmosoomplaat met aangehechte
    tonofilamenten en transmembranaire
    proteïnen (= intergrinen)
  • de integrinen zijn extracellulair
    vastgehecht aan lamine (komt voor in het
    basale membraan)
  • Epithelen blootgesteld aan sterke
    mechanische trekkrachten,
    zoals het epitheel van mondholte, huid,
    vagina en darm zijn zeer talrijk aan
    desmosomen en hemidesmosomen
29
Q

Wat zijn typische kenmerken voor een gap junction of nexus?

A
  • vlekvormige celjunctie
  • intercellulaire ruimte wordt overbrugt
    door cilindervormige
    intercytoplasmatische kanaaltjes
  • wand van de kanaaltjes is opgebouwd uit
    connexonen (integrale
    membraanproteïnen) van de 2 naburige
    cellen
  • 1 connexon bestaat uit 6 connexinen
  • doorlaatbaarheid van de nexus wordt
    bepaald door de concentratie Ca-ionen vrij
    in het cytoplasma
  • pathologische verhoging van Ca-ionen in
    een cel leidt tot functionele ontkoppeling
    van deze cel tov de naburige cellen
  • hebben geringe elektrische weerstand
    waardoor ze elektrische impulsen op een
    vlugge manier en quasi onverzwakt
    kunnen doorgeven tussen cellen
  • belangrijk bij de verdeling van
    voedingsstoffen in het embryonaal
    stadium waarbij het circulatiesysteem nog
    niet functioneel is
  • uitwisselen van stoffen langs nexi is ook
    belangrijk bij de regulatie van groei en
    differentiatie van groepen cellen en bij de
    coördinatie van celactiviteiten
  • de synchronisatie van de contracties van
    hartspiercellen en gladde spiercellen bij
    darmperistaltiek berust op de
    aanwezigheid van talrijke nexi tussen de
    spiercellen
30
Q

Wat is de O-W verhouding van een membraan?

A

O-W verhouding staat voor olie-water verdelingscoëfficiënt

het geeft aan hoe een stof die in contact is gebracht met een mengsel van water en olie zich verdeelt over beide oplosmiddelen

Hoe hoger de O-W verhouding, hoe makkelijker een stof door de lipidelaag kan diffunderen

Is een manier om het hydrofobe of hydrofiele karakter van een stof te kwantificeren

31
Q

Voor welke soorten stoffen is het plasmamembraan van een cel al dan niet permeabel?

A

hydrofobe/ apolaire stoffen kunnen makkelijk door de lipidewand dringen

hydrofiele/polaire stoffen (vooral de geïoniseerde) kunnen slechts traag of helemaal niet door de lipidelaag dringen

de lipidemembraam is relatief permeabel voor gassen en voor kleine polaire, niet-geïoniseerde verbindingen.

het is niet permeabel voor groot moleculaire polaire stoffen en ionen
- hebben een transporteiwit nodig voor
transmembranair transport

32
Q

Wat zijn de verschillen tussen transport via kanalen/ poriën of transport met carriers?

A

Deze 2 vormen van passief transport verschillen op basis van hun selectiviteit en transportcapaciteit.

carrier transport is selectiever dan kanaaltransport.
- carriers zijn slechts doorlaatbaar voor 1
specifiek substraat doordat ze een
chemische binding vereisen tussen de
carrier en te transporteren stof

kanaaltransport heeft een hogere transportcapaciteit dan carrier transport.
- als alle carriers bezet zijn is het
transportmaximum bereikt

33
Q

Aangezien water polair is kan het slechts traag door het lipidemembraam dringen.
Hoe komt het dat osmotische processen in rode bloedcellen en epitheelcellen van de darm of nier 20x sneller verlopen?

A

Deze cellen beschikken over kanalen voor de diffusie van water.

Het waterkanaal is opgebouwd uit het eiwit aquaporine.

34
Q

Wat is een antiportsysteem?

A

Bij een antiportsysteem zullen 2 stoffen gelijktijdig doorheen het membraam diffunderen maar in verschillende richting.

vb: Na/K pomp

35
Q

Wat is een symportsysteem?

A

Bij een symportsysteem zullen 2 stoffen gelijktijdig doorheen het membraan diffunderen in de zelfde richting.

De ene stof lift mee met de andere stof door het membraan.

36
Q

Hoe wordt de zeer lage intracellulaire concentratie aan calcium ionen gehandhaafd?

A

secundair transport gekoppeld aan Na/K pomp
- antiportsysteem aangedreven door de
concentratiegradiënt voor Na+ ionen

Na+/ Ca2+ uitwisselaar
- energie die Na+ ionen verliezen bij het
passief instromen van de cel wordt
gebruikt om Ca2+ ionen uit de cel te
pompen

specifiek ATP-afhankelijk pompsysteem
- pompt Ca 2+ ionen door celmembraan
naar buiten
- membranen van mitochondriën en van
het endoplasmatisch reticulum (ER),
beschikken ook over zo een pomp
waardoor deze tijdelijk Ca2+ ionen
kunnen opslagen.

37
Q

Hoe wordt de H+ ionenconcetratie intracellulaire pH geregeld?

A

Hiervoor zijn 3 mechanismen voorhanden die in verschillende weefsels in verschillende mate tot uiting komen:

Na+ / H+ uitwisseling
- antiportsysteem dat aangedreven wordt
door de Na+ ionen die de cel instromen
en daarmee energie leveren om H+
ionen tegen hun concentratiegradiënt
uit de cel te pompen

Na+ / HCO3- cotransport
- HCO3- ionen gaan binden aan de Na+
ionen en kunnen zo mee de cel
instromen
- intracellulair gaan deze HCO3- ionen
binden met de H+ ionen en zo koolzuur
vormen (H2CO3)
- dit koolzuur gaat vervolgens uit elkaar
vallen in CO2 en H2O
- dit leidt tot een daling van de H+
ionenconcentratie en dus een stijging
van de intracellulaire pH
- zal dus in werking treden als de
intracellulaire pH dreigt te verzuren

Cl- / HCO3 uitwisseling
- antiportsysteem dat vooral in actie zal
komen bij een dreigende pH stijging
- zal dus in werking komen als de
intracellulaire pH te basisch wordt