Caput 3-4-5-6 Flashcards
nuntius
bode;bericht
sapientia
wijsheid
unda
golf
scelus
misdaad
curare
zorgen voor
monstrare
wijzen
alius
andere
ceteri
overige
sicut
zoals
umbra
schaduw; schim
clarus
helder; beroemd
eius
zijn, haar
eorum, earum
hun
hasta
lans
sagitta
pijl
parvus
klein
itaque
daarom; enzo
comes
kameraad
capere
(in) nemen
incipere
beginnen
cupere
verlangen; (graag) willen
interficere
doden
abicere
wegwerpen
fugere
(ont) vluchten
rapere
grijpen; roven
corripere
vastgrijpen; meesleuren
eripere
wegrukken
adspicere
aankijken
conspicere
bekijken; bemerken
respicere
omkijken, rekening houden met
satis
genoeg; nogal
fieri
worden; gebeuren
ire
gaan
abire
weggaan
adire
gaan naar; bezoeken
praeterire
voorbijgaan
redire
terugkeren
transire
oversteken
ante(a)
vroeger
cottidie
dagelijks
cras
morgen
mane
’s morgens
post (ea)
later
postero die
de volgende dag
quodam die
op een dag
legatus
gezant; onderbevelhebber
ius
recht
munus
taak; geschenk
ludus
spel; school
excitare
(op) wekken
imperare
bevelen; opeisen
mandare
toevertrouwen; opdragen
portrare
dragen
vincire
binden; boeien
fere
bijna; meestal
liberi
kinderen
ager
veld
liber
vrij
miser
ongelukkig
aeger
ziek
cibus
voedsel
gloria
roem
praemium
beloning
laudare
prijzen
nuntiare
melden
optare
wensen
nuntiare
melden
parere
gehoorzamen
praebere
aanbieden
notus
bekend
verus
waar; echt
temptare
proberen; op de proef stellen
ardere
branden
placere
bevallen; aanstaan
quo?
waarheen?
ergo
dus
maestus
treurig
vivus
levend
orare
bidden; smeken
maerere
treuren (om)
locus
plaats; gelegenheid
ramus
tak
consilium
overleg; raad; plan
pretium
prijs
haerere
vastzitten
mirus
wonderlijk
pauci
weinig; enkele
agere
(voort)drijven; doen
cognoscere
leren kennen; vernemen
ostendere
tonen
quarere
zoeken; vragen
sumere
nemen
aestas
zomer
audere
durven
docere
onderwijzen
tegere
bedekken; beschermen
metuere
vrezen
considere
gaan zitten
deponere
neerleggen
discere
studeren
mittere
zenden; laten gaan
ponere
plaatsen; neerleggen
relinquere
achterlaten; verlaten
vertere
(om)keren; veranderen in
vincere
overwinnen; overtreffen
visere
bezoeken
recipere
ontvangen
ira
woede
poena
boete; straf
fames
honger
iubere
bevelen
surgere
opstaan
sentire
voelen; merken; menen
audacia
moed
constantia
volharding
virtus
kwaliteit; dapperheid
tutus
veilig
cadere
vallen
petere
gaan naar; vragen
poscere
eisen
errare
zwerven; zich vergissen
flere
wenen (om)
canere
zingen; bezingen
fingere
vormen; verzinnen
ad + acc
naar; (tot) bij
ante + acc
voor
apud + acc
bij
inter + acc
tussen; tijdens
per + acc
door; gedurende
post + acc
achter; na
praeter + acc
voorbij; behalve
cum + abl
met
de + abl
van; over
e of ex + abl
uit; vanaf
sine + acc
zonder
sub
onder; omstreeks
in + acc
naar; tegen
in + abl
in; op
celeritas
snelheid
liberare
bevrijden
volare
vliegen
caedere
hakken; doden
descendere
afdalen
haurire
uitscheppen; opslokken
deicere
naar beneden werpen; verdrijven
copia
hoeveelheid; gelegenheid
sermo
gesprek; taalgebruik
vates
waarzegster; dichter
incitare
aanvuren
voluntas
wil
adhuc
tot nu toe; nog altijd
aureus
gouden
medius
middelste; het midden van
obscurus
duister; onbeduidend
brevis
kort
omnis
geheel; elk
omnes
alle
audax
moedig; overmoedig
dives
rijk
ferox
woest; uitdagend
ingens
reusachtig
celer
snel
sapiens
wijs; verstandig
complere
vullen
diu
lange tijd
praeda
buit; prooi
crudelis
wreed
gravis
zwaar; ernstig
levis
licht
utilis
nuttig
similis
gelijk ann; gelijken op
atrox
verselijk
felix
gelukkig
pauper
arm
vetus
oud
acer
scherp; fel
in- = on
bv. incertus = onzeker
certus = zeker