caput 2 Flashcards
1
Q
amare
A
-o amavi amatum beminnen houden van
2
Q
monere
A
moneo monui monitum waarschuwen
3
Q
tegere
A
tego texi tectum bedekken beschremen
4
Q
audire
A
audio audivi auditum horen luisteren naar
5
Q
capere
A
capio cepi captum innemen
6
Q
dicere
A
dico dixi dictum spreken zeggen
7
Q
ducere
A
duco duxi ductum leiden
8
Q
facere
A
facio feci factum maken doen
9
Q
esse
A
sum fui zijn bestaan
10
Q
posse
A
possum potui kunnen
11
Q
ire
A
eo ii itum gaan
12
Q
velle
A
volo velui willen
13
Q
nolle
A
nolo nolui niet willen
14
Q
malle
A
malo malui liever willen
15
Q
ferre
A
fero tuli latum dragen brengen
16
Q
dolus
A
doli de list
17
Q
ventus
A
venti de wind
18
Q
ara
A
arae het altaar
19
Q
gratia
A
gratiae de charme het aanzien de dank
20
Q
oraculum
A
oraculi het orakel
21
Q
laetus
A
a um vrolijk
22
Q
maestus
A
a um treurig
23
Q
sacer
A
sacra sacrum heilig geweid
24
Q
auctor
A
auctoris m de dader
25
sacerdos
sacerdotis m de priester
26
condicio
condicionis v de voorwaarde de toestand
27
difficilis
difficillis dificille difficillis moeilijk
28
stare
sto steti statum blijven staan staan
29
errare
o zich vergissen zwerven
30
navigare
o varen
31
RESPONDERE
resondeo respondi responsum antwoorden
32
desinere
desino desini desitum ophouden
33
exigere
exigo exegi exactum uitdrijven eisen voltooien
34
ponere
o possui positum plaatsen neerleggen
35
solvere
o solvi solutum bevrijden losmaken betalen
36
trahere
o traxi tractum trekken rekken
37
caedere
o cecidi caesum hakken doden
38
iacere
io ieci iactum werpen
39
rapere
io rapui raptum grijpen roven
40
tam
bijwoord zo zozeer
41
gloria
gloriae de roem
42
apppellare
appelo aanspreken noemen
43
dare
dedi datum geven
44
iuvare
o iuvi iutum helpen
45
ornare
o versieren in orde brengen
46
vetare
o vetui vetitum verbieden
47
apparere
eo verschijnen lijken
48
complere
eo complevi completum vullen
49
exercere
eo oefenen
50
iubere
eo iussi iussum bevelen
