Caput 1 Flashcards
Filia, Fili, vr
Dochter
Filius, Fili-, m
Zoon
Meus, mea, meum
Mijn
Tuus, tua, tuum
Jouw, je, uw
Habitare, habito
Wonen, bewonen
Esse, Sum
Zijn
Ego
Ik
Tu
Jij, u
Nunc
Nu
Novus, Nova, novum
Nieuw
Discipulus, discipul-, m
Leerling
Amices, amic-, m
Vriend
Amica, amic-, vr
Vriendin
Puer, puer-, m
Jongen, kind
Puella, puell-, vr
Meisje
Ager, agr-, m
Akker, veld, gebied
Vir, vir-, m
Man
Abesse, absum
Afwezig zijn, verwijderd zijn
Adesse, adsum
Aanwezig zijn, bijstaan
Effe
Zie! Kijk!
Et
En, ook
Quoque
Ook
SED
Maar
Quid?
Wat? Waarom?
Ita
Zo, ja
NOS
Wij
Vos
Jullie, u
Bene
Goed
Spectare, specto
Bekijken, kijken naar
Audire, audio
Horen, luisteren
Fluvius, fluvi, m
Stroom, rivier
Insula, insul-, vr
Eiland
Oppidum, oppid-, onz
(Versterkte) stad
Dominus, domin-, m
Meester
Gaudium, Gaudí-, onz
Vreugde
Hic
Hier
Ergo
Dus
Avus, av-, m
Grootvader
Hora, hor-, vr
Uur
Rosa, ros-, vr
Roos
Terra, terr-, vr
Aarde, land
Exemplum, exempl-, onz
Voorbeeld
Donum, don-, onz
Geschenk
Imperium, imperi-, onz
Bevel, oppergezag, rijk
Signum, sign-, onz
Teken
Vinum, vin-, onz
Wijn
Bonus, bona, bonum
Goed
Laetus, laeta, laetum
Vrolijk, blij
Magnus, magna, magnum
Groot
Liber, libera, liberum
Vrij
Miser, misera, miserum
Ongelukkig, ellendig
Pulcher, pulchra, pulchrum
Mooi
Longus, longa, longum
Lang
Provincia, provinci-, vr
Provincie
Contentus, contenta, contentum
Tevreden met
Romanus, Romana, romanum
Romeins
Romanus, roman-, m
Romein
Errare, erro
Ronddwalen, dwalen, zich vergissen
Respondere, respondeo
Antwoorden
Scire, scio
Weten, kennen
Tacere, taceo
Zwijgen, verzwijgen
Familia, famili-, vr
Gezin, personeel
Vicinus, vicin-, m
Buur
Iucundus, iucunda, iucundum
Aangenaam
Humanus, humana, Humanum
Menselijk, beschaafd, vriendelijk
Non
Niet
Semper
Altijd
Tandem
Eindelijk, tenslotte
Populus, popul-, m
Volk
Servus, serv-, m
Slaaf
Serva, serv-, vr
Slavin
Vita, vit-, vr
Leven
Silentium, silenti-, onz
Stilte, stilzwijgen
Durus, dura, durum
Hard, streng
Malus, mala, Malum
Slecht
Quartus, quarta, quartum
Vierde
Unus, una, unum
Één
Multus, Multa, multum
Veel
Carus, cara, carum
Lief, geliefd
Parvus, parva, parvum
Klein
Falsus, falsa, falsum
Vals
Noster, nostra, nostrum
Onze, ons
Vester, Vestra, Vestrum
Jullie
Verus, Vera, verum
Waar, echt
Amare, amo
Graag zien, houden van, beminnen
Clamare, clamo
Roepen
Cogitare, cogito
Nadenken
Exspectare, exspecto
Verwachten, wachten
Laborare, laboro
Hard werken, zwoegen
Narrare, narro
Vertellen
Apparere, appareo
Verschijnen, blijken
Debere, debeo
Moeten, verschuldigd zijn
Habere, habeo
Hebben, houden, beschouwen als
Monere, moneo
Waarschuwen
Sedere, sedeo
Zitten
Videre, video
Zien
Venire, venio
Komen
Pervenire, pervenio
Bereiken, aankomen
Properare, propero
Zich haasten
Vocare, voco
Roepen, noemen
Interim
Intussen
Iam
Al, dadelijk
Non iam
Niet meer
Ibi
Daar
Tum
Dan, op dat moment
Saepe
Dikwijls, vaak
Etiam
Ook, zelfs
Longe
Ver
Iterum
Opnieuw
Ire, eo
Gaan
Redire, redeo
Teruggaan, terugkeren
Adire, adeo
Gaan naar
Exire, exeo
Weggaan (uit)
Abire, abeo
Weggaan
Posse, possum
Kunnen
Stultus, stulta, stultum
Dwaas
Sentire, sentio
Voelen, merken, menen
Manere, maneo
Blijven, te wachten staan
Aequus, aequa, aequum
Effen, gelijk, rechtvaardig
Validus, valida, validum
Gezond, sterk
Patria, patri-, vr
Vaderland
Flere, fleo
Wenen, bewenen
Solus, sola, solum
Alleen, enig
Convenire, convenio
Samenkomen, overeenkomen
Certus, certa, certum
Zeker
Aqua, aqu-, vr
Water
Umquam
Ooit
Numquam
Nooit
Postea
Later
Antea
Vroeger
Sic
Zo
Olla, oll-, vr
Pot
Aureus, aure-, m
Goudstuk
Antiquus, Antiqua, Antiquum
Oud
Praebere, praebeo
Geven, aanbieden
Vetare, veto
Verbieden
Ridere, rideo
Lachen, uitlachen
Laetitia, Laetiti-, vr
Vrolijkheid
Maximus, Máxima, maximum
Zeer groot, grootste
Sponsus, spons-, m
Verloofde, bruidegom