Capitulo 8 Flashcards
1
Q
Het is geweest
A
Ha sido
2
Q
Het is aangekomen
A
Ha llegado
3
Q
Hij heeft gewonnen
A
Ha encontrado
4
Q
Hij heeft gebeld
A
Ha llamado
5
Q
Zij hebben opengedaan
A
Han abierto
6
Q
Zij hebben gekekekn
A
Han mirado
7
Q
Verbaast
A
Sorprendidos
8
Q
Hij loopt
A
Camina
9
Q
Langzaam
A
Despacio
10
Q
Zij wachten
A
Esperan
11
Q
Is het gebeurd
A
Ha pasado
12
Q
Heb je gevonden
A
Has encantrado
13
Q
HIj heeft gezegd
A
Ha dicho
14
Q
Ik heb gebeld
A
He llamado
15
Q
Gelijk
A
Razón
16
Q
Betrekken
A
Cubrir
17
Q
Oplossen
A
Disolver
18
Q
Bakken
A
Freir
19
Q
Printen
A
Imprimir
20
Q
Overlijden
A
Morir
21
Q
Oplossen
A
Resolver
22
Q
Kapot maken
A
Romper
23
Q
Vragen
A
Preguntar
24
Q
Antwoorden
A
Contestar
25
Q
Ontbijten
A
Desayunar
26
Q
Eten
A
Comer
27
Q
Avondeten
A
Cenar
28
Q
Betalen
A
Pagar
29
Q
Kijken
A
Miriar
30
Q
Vorige
A
Pasado