Bs 5 Flashcards
Apolaire stoffen
Stoffen die membranen ongehinderd kunnen passeren.
zoals: sommige vetten, zuurstof, stikstof, koolstofdioxide
Polaire stoffen
Stoffen die membranen vrijwel ondoordringbaar kunnen passeren.
zoals: ionen, eiwitten, en water
Concentratie
De hoeveelheid opgeloste stof in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel
Diffusie
Osmose
Permeabel
Een membraan met porien.
Oplossingen kunnen hiermee gescheiden worden, wanneer moleculen te groot zijn om de porien te passeren.
–> celwanden van dieren
Selectief / Semipermeabel
Het scheiden van moleculen, kleine kunnen wel passeren, grotere niet.
–> (cel)membranen van dieren
Osmotische waarde
Het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid.
Hoe meer deeltjes, hoe hoger de waarde.
Osmotische druk
De grootte druk word bepaald door het verschil in concentratie tussen beide oplossingen.
Hoe groter het verschil, hoe groter de druk.
Aquaporines
Speciale eiwitten op sommige membranen, zorgt voor een snel transport van watermoleculen.
Hoe hoger de dichtheid, hoe groter de doorlaatbaarheid voor water is.
Isotoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde gelijk is aan de waarde van het grondplasma.
Volume blijft gelijk, evenveel water gaat de cel in en uit.
Hypotoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde lager is dan de waarde van het grondplasma.
Het volume neemt toe, kan uiteindelijk barsten.
Hypertoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde hoger is dan de waarde van het grondplasma.
Het volume neemt af, de cel krimpt, kan uiteindelijk sterven.
Osmotische waarde planten
Osmotische waarde in de celwand is lager dan die in het grondplasma. Water stroomt via aquaporines de cel binnen, zwelt op. Door de stevige celwand barsten ze niet.
Er treedt turgor op.
Turgor
De druk van het grondplasma neemt toe, dit zorgt ervoor dat de plantaardige cellen & weefsels stevig zijn. (fietsband)
Grensplasmolyse
plasmolyse
Passief transport
Bij het verplaatsen van stoffen van een hoge naar een lage concentratie, hierbij is geen energie nodig.
vb. diffusie en osmose
Ionentransport
Reguleren de opnemen van een stof in een cel door een ionkanaaltje te sluiten of te openen. doordat een molecuul bindt en de vorm verandert waardoor andere moleculen erdoor kunnen.
Transportkanaaltjes
Membraaneiwitten met een transportfunctie, zoals bv aquaporines, ionentransport. in een membraan.
Actief transport
Bij het verplaatsen van stoffen van een lage naar een hoge concentratie, hierbij is energie nodig.
Deze worden bv geleverd door ATP-moleculen.
Transporteiwitten
Geen kanaaltje, maar binden specifieke moleculen en transporteren ze van buiten naar binnen of andersom.
Hoe hoger de dichtheid, hoe sneller de diffusie van een stof kan verlopen.