Bron f Flashcards
Bron f
1
Q
la piscine
A
het zwembad
2
Q
la vue
A
het uitzicht
3
Q
la montagne
A
de berg
4
Q
le monde entier
A
De hele wereld
5
Q
la mer
A
de zee
6
Q
le centre
A
het centrum
7
Q
il se trouve
A
hij bevindt zich
8
Q
passer
A
doorbrengen
9
Q
voyager
A
Reizen
10
Q
inviter
A
uitnodigen
11
Q
discute
A
kletsen
12
Q
malheureusement
A
helaas
13
Q
quelque
A
enkele
14
Q
tu habite dan une maison?
A
woon jij in een huis?
15
Q
non, j’habite dans un appartement
A
nee, ik woon in een appartement
16
Q
L’écran
A
Het scherm
17
Q
La décoration
A
De decoratie
18
Q
L’étage
A
De verdieping
19
Q
Le château
A
Het kasteel
20
Q
Après
A
Na
21
Q
Press de
A
Dichtbij
22
Q
à cōté de
A
Naast
23
Q
Tu habites où?
A
Waar woon jij?
24
Q
J’habit à Paris
A
Ik woon in Parijs
