Book 1 vocabulary Flashcards
1
Q
potrošiti
A
besteden
2
Q
ih
A
hen
3
Q
upozorio
A
gewaarschuwd
4
Q
nega/ga
A
hem
5
Q
više
A
meer
6
Q
troši
A
hij/zij besteedt
7
Q
nego
A
dan
8
Q
zarađuje
A
verdient
9
Q
topi
A
smelt
10
Q
siromasi
A
armoedige mensen
11
Q
paze
A
pas op
12
Q
novčic
A
muntgeld
13
Q
dogodi
A
het gebeurt
14
Q
raspada
A
uiteenvallen
15
Q
bivše
A
voormalig
16
Q
države
A
van de staat
17
Q
rijetkih
A
zeldzaam
18
Q
sasvim
A
nogal
19
Q
kretanje
A
beweging/partij
20
Q
imovina
A
activa/geld
21
Q
način
A
manier
22
Q
zarađuju
A
verdienen
23
Q
dio
A
deel
24
Q
proveo
A
besteed
25
poznate
bekend
26
boraca
strijders
27
obzira
achteloos
28
poput
als
29
najtrulijeg
de meest rotte
30
snašao
beheerd
31
države
van de staat
32
odmah
onmiddelijk
33
postala
werd
34
prilične
nogal
35
bijede
mis (ww: missen)
36
plače
huilt
37
prosvjetnih
leerzaam
38
rodnika
oorspronkelijk
39
narasti
groeien
40
činilo
gehaald
41
navršila
voltooid
42
točnije
nauwkeuriger
43
najviše
het meest
44
toga
dat
45
odjednom
tegelijk
46
ničega
niets
47
poratnom
naoorlogs
48
društvu
maatschappij
49
obogatili
verrijkt
50
postajali
werden
51
uspjelo
geslaagd
52
zbog
vanwege
53
nestali
verdwenen
54
čak
zelfs
55
nekoč
eenmaal
56
angažiraniji
betrokken
57
najgori
slechts
58
osobno
persoonlijk
59
trudili
geprobeerd
60
šikaniraju
pesten
61
god
jaar
62
odjevene
gekleed
63
postala
werd
64
skromni
bescheiden
65
traperice
jeans/broek
66
obilazili
tour / op tour gaan
67
pretvorilo
omgezet
68
prodali
verkocht
69
doduše
hoewel
70
bliže
dichterbij
71
uvjeravao
verzekerd
