Bonustoets 1 Psychiatrische stoornissen Flashcards

1
Q

Welke van onderstaande capaciteiten zijn vaak aangedaan bij patiënten met een ernstige vorm van schizofrenie?

  1. Op een tijd-as kunnen plaatsen van informatie
  2. Zichzelf zien als degene die ervaringen meemaakt en de oorsprong is van gedachte strevingen en acties
  3. Autobiografische herinneringen ophalen en aan zichzelf kunnen koppelen
  4. Een overzicht hebben over het verhaal en daarop kunnen reflecteren
A

Alle genoemde capaciteiten, dus 1, 2, 3 en 4

Self-disturbance in schizophrenia: a phenomenological approach to better
understand our patients. de Vries R, Heering HD, Postmes L, Goedhart S, Sno HN, de Haan L.
Prim Care Companion CNS Disord. 2013;15(1).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke uitspraak over de invloed van de omgeving op het ontstaan van schizofrenie is ONJUIST?
A. Ongeveer 1/3 van de incidentie van schizofrenie kan toegekend worden aan factoren als urbanisatie, migratie en cannabisgebruik.
B. Trauma is geassocieerd met het voorkomen van schizofrenie
C. Met name bij immigranten die in grote getale bij elkaar wonen is het risico op schizofrenie verhoogd
D. Het risico op schizofrenie is ongeveer 2 maal zo hoog bij kinderen die opgroeien in een stedelijke omgeving.

A

Antwoord C is onjuist.

Schizophrenia. van Os J, Kapur S. Lancet. 2009:635-45.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
Welke van de onderstaande verschijnselen behoort NIET tot de formele denkstoornissen?
A. Associatie zwakte
B. Incoherentie
C. Paranoidie
D. Neologismen
E. Gedachteblokkade
A

Antwoord C, College klinisch beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
Welk van de onderstaande verschijnselen is GEEN kenmerk van katatonie?
A. Motorische onbeweeglijkheid
B. Onbeïnvloedbare motorische activiteit
C. Negatieve symptomen
D. Echolalie
A

Antwoord C, College klinisch beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke uitspraak over antipsychotica is ONJUIST?
A. De dosering van antipsychotica is gerelateerd aan de bezetting van dopamine D2 receptoren
B. Bij een lage dosering haloperidol is er een geringe interindividuele variatie in bezetting van dopamine D2 receptoren
C. Nieuwe generatie antipsychotica geven over het algemeen minder extrapyramidale bijwerkingen
D. Een belangrijke reden om te starten met een lage dosering van een antipsychoticum is het verminderen van het risico op acute dystonie.
E. Het therapeutische venster wat betreft bezetting van de dopamine receptoren voor antipsychotisch effect is ongeveer tussen de 65 en 75%

A

Antwoord B, College klinisch beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke uitspraak betreffende detectie of behandeling van patiënten met risicosymptomen voor het ontstaan van een psychose is ONJUIST?
A. Cognitieve gedragstherapie is effectief
B. Screenen op risicosymptomen in de populatie is zinvol
C. Behandeling met antipsychotica geeft meer nadelen dan voordelen
D. Vroege stadia met subklinische psychotische symptomen zijn aspecifiek.

A

Antwoord B, College psychose schizofrenie antipsychotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een criterium voor het stellen van de diagnose aanpassingsstoornis?
A. Er is sprake van een normale reactie op een stress veroorzakende factor
B. Er zijn geen problemen in het dagelijks functioneren
C. De symptomen blijven niet langer dan zes maanden bestaan na het wegvallen van de stress veroorzakende factor.

A

Antwoord C, leerboek pag 368

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke combinatie van kenmerken past het beste bij Individual Placement and Support voor mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen?
A. Beschutte werkplekken-langdurige ondersteuning cliënt- arbeidsbegeleiding integreren in GGZ
B. Betaald werk-voorkeur cliënt staat centraal-arbeidsbegeleiding buiten de GGZ
C. Beschutte werkplekken-niemand uitsluiten- arbeidsbegeleiding buiten de GGZ
D. Betaald werk- langdurige ondersteuning cliënt- arbeidsbegeleiding integreren in GGZ

A

Antwoord D, college ernstig psychiatrische aandoeningen en werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk onderstaand kenmerk hangt samen met een lagere kans op arbeidsparticipatie bij cliënten met ernstige psychische aandoeningen?
A. Psychotische symptomen
B. Cognitieve beperkingen
C. Lagere leeftijd

A

Antwoord B, college ernstig psychiatrische aandoeningen en werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een werknemer ervaart stressklachten door een disbalans tussen belasting op het werk en zijn belastbaarheid. De verzuimbehoefte bepaalt mede of deze werknemer gaat verzuimen. Welk van de onderstaande factoren bepaalt (mede) de verzuimbehoefte?
A. Regelingen voor doorbetaling bij ziekte
B. Sociaal medische begeleiding
C. Arbeidssatisfactie

A

Antwoord C, leerboek pag 634

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
Welke stress gerelateerde stoornis hoort niet bij de meest voorkomende werk gerelateerde psychiatrische stoornissen?
A. Acute stress stoornis
B. Spanningsklachten
C. Overspannenheid
D. Burn-out
A

Antwoord A, leerboek pag 630

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Twee stellingen over de rol van Sociaal-medische begeleiding bij ziekteverzuim. Welke stelling(en) is (zijn) juist?
I Sociaal-medische begeleiding speelt een rol bij het verhogen van de verzuimdrempel
II Sociaal-medische begeleiding speelt een rol bij het verlagen van de hervattingsdrempel
A. Alleen stelling I is juist
B. Alleen stelling II is juist
C. Stelling I en II zijn beide juist
D. Stelling I en II zijn beide onjuist

A

Antwoord B, leerboek pag 634-635

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
Het is een bekend gegeven dat veel somatische ziekten gepaard gaan met een verhoogde kans op psychiatrische stoornissen. De verklaring wordt onder andere gezocht in pathofysiologische veranderingen van de somatische aandoening die tegelijkertijd een risicofactor inhouden voor de psychopathologie. Welke van de onderstaande hypothesen is een voorbeeld hiervan?
A. Neurotransmurale hypothesen
B. Neurolinguistische hypothesen
C. Neurohumorale hypothesen
D. Neurofeedback hypothesen
A

Antwoord C (H18, blz 578)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
Recente onderzoeken lijken te suggereren dat patiënten met een depressieve stoornis een verhoogde kans hebben op lichamelijke ziekten. Welke van de volgende ziekten komt niet in verhoogde mate voor bij depressieve stoornissen?
A. Ziekte van Alzheimer
B. Cardiovasculaire accidenten
C. Multiple sclerose
D. Colitis ulcerosa
A

Antwoord D (H18, pg 2.2, blz 578)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
ziekenhuis worden verricht door de psychiatrisch-consultatieve dienst. Welke diagnose wordt het meest frequent gezien in deze consultatieve setting?
A. Delier
B. Depressieve stoornissen
C. Onverklaarde somatische klachten
D. Simulatie
A

Antwoord A (H18, pg 3.1, blz 579)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly